Geschiedenis Historisch oderzoek 23 december 2010
Marie Claire, een “koninklijk” weeskind.
VolgensBlack Hair Styles/Care HomeBlack Hair Styles/Care Home Mr. Carry Hamburger van Knoops & Partners [de juridische bron] zou ‘Maria Jacoba Roovers’, die volgens de Burgerlijke Stand van de gemeente Ginneken is geboren op 11 maart 1927, een ‘onwettige’ dochter van prinses Juliana zijn, die begin februari 1926 op paleis Noordeinde in Den Haag werd verwekt haar eigen vader, prins Hendrik, de echtgenoot van koningin Wilhelmina. Haar officiële voornamen zijn ‘Maria Jacoba’. Sinds 1959, toen haar zoektocht naar haar biologische ouders meer vorm kreeg, is ze zich ‘Marie Claire’ gaan noemen en die wens tot verandering van haar voornamen zal in dit onderzoek worden uitgedragen. Marie Claire overleed op 3 oktober 1997 in het St.Anna ziekenhuis te Geldrop en werd, zoals ze in haar laatste wil had aangegeven, in Heeze gecremeerd.
De juridische bron januari 2009
A – Een brief van de HR
De naam ‘Maria Jacoba Roovers’ [1927] is verbonden aan het
Valkenhorst-arrest van de Hoge Raad [ 15 april 1994] inzake het recht op
inzage in het archief van de stichting Valkenhorst vh. stichting
Moederheil te Breda om te achterhalen wie haar biologische ouders waren.
Zij ontving volgens de bron vlak voor haar dood in 1997 een
vertrouwelijke brief van een lid van de Hoge Raad. Tot dusver zijn er
geen aanwijzingen gevonden dat Marie Claire de brief van de Hoge Raad
ook werkelijk heeft ontvangen. Wel is in documenten te lezen dat Marie
Claire haar eerste testament van oktober 1996 tot stand kwam met daarin
o.a. de oprichting van en de statuten van de stichting “Marie Louise
Julia” en de wensen m.b.t. de begrafenis in Ulvenhout, gemeente Nieuw
Ginneken. Gezien de gezondheidstoestand van Marie Claire moest deze
opgerichte stichting, na haar overlijden, de rechtsopvolger in de
gerechtelijke procedures worden in de betwisting van staat. In die
betwisting van staat eiste Marie Claire 7 miljoen gulden van de Staat
der Nederlanden. Een opvallend gegeven is dat Marie Claire in januari
1997 door haar advocaat gedwongen werd een andere notaris in te
schakelen wat de oprichting van de stichting betrof. Die stichting stond
echter al ingeschreven bij de Kamer van Koophandel in Utrecht onder
nummer 265667 en zou in de zomer van 1997 worden overgeschreven naar
Eindhoven. De nieuwe notaris, vergezeld door twee getuigen, verscheen op
30 september aan haar ziekbed i.v.m het testament en de stichting. Die
ondertekening vond dus drie dagen voor Marie Claire’s sterfdag plaats.
Over de inhoud van het tweede en laatste testament is slechts bekend dat
daarin volgens de notaris de rechtsopvolging is geregeld. Aangenomen
wordt dat de crematie i.p.v. een begrafenis daar ook in vermeld werd.
In de zoektocht naar de mogelijke briefschrijver van de Hoge raad kwam
behalve Mr. W.Snijders, oud raadsheer en vanaf 1986 tot aan zijn
pensioen vice-president van de Hoge Raad, ook de toenmalige griffier
Jhr. Wouter van Nispen tot Sevenaer [ geb. 1937 – 2008] in beeld, indien
deze griffier namens een lid van de Hoge Raad de brief geschreven zou
hebben.
Over de gerechtelijke procedures die Marie Claire tussen 1988 en haar
dood in 1997 voerde, zijn vele officiële documenten ter beschikking
gekomen w.o. ook correspondentie met de diverse advocaten die haar in
die periode hebben bijgestaan. Die correspondentie werpt een heel ander
licht op deze zaak, waarin een kind van koninklijke bloede een kind van
de Staat werd en volledig was overgeleverd aan de willekeur van de Staat
der Nederlanden, die haar vanaf november 1926 tot aan haar dood in haar
doen en laten heeft gevolgd en in al haar pogingen tot opheldering van
haar afstamming werd tegengewerkt. Dit historisch onderzoek is de
voortzetting van Marie Claire’s levenslange verlangen haar biologische
moeder te mogen ontmoeten. Haar verwekker prins Hendrik was al in juni
1934 gestorven. In 1981 schreef ze een zeer persoonlijke brief aan
prinses Juliana, haar biologische moeder dus. In het antwoord op die
brief liet haar moeder via haar persoonlijke secretaresse weten dat ze
niets voor Marie Claire kon doen. In juli 1995 schreef ze een
persoonlijke brief aan de huidige koningin Beatrix, waarin ze o.a.
aangaf dat prins Hendrik haar vader was. Deze brief heeft wegens
interventie van de toenmalige directeur van het Kabinet der Koningin, de
heer Felix E. R. Rhodius, Hare Majesteit nooit bereikt. Beide brieven
van Marie Claire en de officiële reacties daarop zullen hier in de
nabije toekomst gepubliceerd worden.
B – een dossier
Er bevindt zich in de kluis van Knoops & Partners te Amsterdam een
dossier dat in bewaring is gegeven door een cliënt die in de tussentijd
is overleden. De bron zelf heeft, voorzover hier bekend, aangegeven dat
er een direct verband is tussen de HR brief aan Marie Claire en het
dossier. Wie de cliënt was en of deze cliënt ook eigenaar van het
dossier was, is nog niet duidelijk. De bron gaf aan dat het dossier niet
meer zou worden opgehaald. Of het een verzegeld dossier is, is ook nog
niet duidelijk. Wel is bekend dat de cliënt over de inhoud van het
dossier met de bron heeft gesproken. Deze juridische bron verbond Marie
Claire aan prins Hendrik en prinses Juliana.
Nader onderzoek heeft definitief aangetoond dat dit dossier door Marie Claire zelf bij Knoops & Partners in bewaring is gegegeven. Aangezien de cliënte in 1997 is overleden, behoorde dit dossier tot haar nalatenschap. Er zijn, dat moge duidelijk zijn, geen erfgenamen en dus zal dit dossier in 2017 eigendom van de Staat der Nederlanden worden. De vraag wat Mr. Carry Hamburger bezielde om in januari 2009 haar geheimhoudingsplicht als advocate te schenden door aan een journalist in een onderonsje vertrouwelijke informatie te verschaffen, zal aan de hand van de authentieke documenten nu nader worden onderzocht.
C – een ‘verdwenen’ dossier
In de zaak van ’t Sant is ook een ‘pak papieren’ verdwenen waarvan de inhoud onbekend is.
Dit verdwenen ‘dossier’ is sinds mei 1940 spoorloos, nadat het in 1935,
na de conclusies van de ereraad, door koningin Wilhelmina in het
geheime archief van het Kabinet der Koningin als haar persoonlijk
eigendom was gedeponeerd, met de aantekening dat het pas na haar
overlijden alleen door haar dochter Juliana mocht worden geopend. Op 7
mei 1940 werd dit pak papieren bij haar Kabinet opgehaald en op 13 mei
1940 door Wilhelmina meegenomen naar Londen met in haar kielzog o.a.
Francois van ’t Sant en opvallend genoeg ook Jhr. Mr. Hendrik F.L.K. van
Vredenburch, de zoon van de in 1927 overleden gezant in Brussel en de
enige beleidsambtenaar van Buitenlandse Zaken, die in opdracht van
koningin Wilhelmina, samen met marine-adjudant Post Uiterweer, belast
was met het veiligstellen van een groot deel van het Oranjekapitaal.
Twee koffers vol waardepapieren die bij de overtocht naar Engeland door
de twee bewakers dienden als hoofdkussen.
Historici hebben aangegeven dat bijna alle stukken in “de zaak Van ’t Sant”, veelal op verzoek van koningin Wilhelmina, door de direct betrokkenen ook werkelijk zijn vernietigd. Jhr. Mr. Gerard Beelaerts van Blokland, de oudste zoon vond na het overlijden van zijn vader jhr. Mr. F. Beelaerts van Blokland in 1956 in het familie-archief nog een dossier over van ’t Sant, die hij naar eigen zeggen toen heeft verbrand. Of dat ook zo is wordt hier nader onderzocht. Deze jonkheer werd in 1943 door koningin Wilhelmina teruggeroepen naar Londen vanwege gezondsheidsproblemen van zijn vader. Hare Majesteit nam hem in dienst als ordonnansofficier. Hij woonde die laatste oorlogsjaren bij zijn vader, die samen met jhr.mr. G.C.W. Tets van Goudriaan [1882 -1948], directeur van het Kabinet der Koningin, in Queens Anne’s Mansions in Buckingham Gate een flat hadden gehuurd.
In dit onderzoek werd onderzocht of het dossier in de kluis van de juridische bron misschien dit ‘verdwenen’ persoonlijke dossier van Wilhelmina zou kunnen zijn en of Wilhelmina dat dossier na de oorlog bij jhr. mr. Frans Beelaerts van Blokland, haar vertrouweling en de onderkoning van Nederland, in bewaring heeft gegeven. Dat is dus, gezien de actuele stand van zaken in het onderzoek, niet het geval. Of Juliana na de dood van haar moeder op 28 november 1962 dit dossier toch onder ogen kreeg, is tot nu toe niet achterhaald.
Volg het spoor terug 1
De vondelinge Marie Claire
.,
Kerkelijke, gerechtelijke en gemeentelijke bronnen vanaf 1926
Deze bronnen, waaronder de nalatenschap van twee direct betrokkenen,
bevatten vele ‘authentieke’ documenten die de feitelijke levensloop van
het ‘koninklijk’ weeskind Marie Claire vanaf haar geboorte weergeven.
De naam ‘Maria Jacoba Roovers’ kwam op 14 maart 1927 in beeld, toen
‘Wilhelmina Jacoba Antonia Ariaans, 27 jaar oud en zonder beroep,
wonende alhier, aangifte deed bij de Burgerlijke Stand van de geboorte
in haar huis Valkenierslaan 5 te Ginneken en Bavel van Maria Jacoba op
11 maart 1927. De naam van de moeder was Cornelia Roovers, geboren op 29
mei 1886, zonder beroep, wonende te Breda.
Bij die aangifte waren, behalve Wilhelmina Ariaans, die trouwens niet
bevoegd was deze aangifte te doen, ook de heer Antonius Pijnen,
politieagent te Ginneken en gemeentebode Albertus Kroes aanwezig. De
ambtenaar van de Burgerlijke Stand was de heer F. van Unen. In 1996 is
voor de rechtbank aangetoond dat het adres Valkenierslaan 5, dat door W.
Ariaans was opgegeven, niet het adres was waar zij woonde, want dat
bleek het klein seminarie op de Ypelaar te zijn. Op 6 april 1927 meldde
zich bij de gemeente Ginneken Cornelia Roovers, de ‘moeder’, die
verklaarde dat zij “op 11 maart 1927 buiten echt is bevallen van een
kind van het vrouwelijk geslacht, aan welk kind zijn gegeven de
voornamen Maria Jacoba, en welk kind d.d. 6 april 1927 bij akte,
verleden voor een ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de gemeente
Ginneken, waardoor Marie Claire als ‘natuurlijk kind’ door haar werd
erkend. Hieronder een aangetroffen bladzijde, waarop chronologische
gegevens over de levensloop Cornelia Roovers, de zgn. biologische moeder
van Marie Claire, worden vermeld.
Marie Claire verbleef de eerste zes jaar in Moederheil Ginneken onder
beheer van de ‘Kleine zusters van de Heilige Jozef’ in Breda die namens
de stichting Moederheil het beheer over het weeshuis en de andere
gestichten hadden.
In 1933 werd Marie Claire overgeplaatst naar het weeshuis aan de Nieuwstraat in Breda.
OP 1 november 1988 zou Coleta Alkemade, de econome van dat weeshuis in
die jaren, het volgende tegenover Marie Claire verklaren: ” U werd
opgeëist. U komt niet van hier, U komt uit Den Haag. Als U wist van wie u
afstamt, zoudt U ons niet meer zien staan. U bent van koninklijke
bloede”.
Op 8 mei 1935 dwong de Rechtbank Breda de dan 49jarige Cornelia Roovers
te verhuizen van Bloemenmarkt 13 in Roosendaal naar de Zusters van de
Goede Herder in Tilburg, waar ze tot haar dood in 1944 zal verblijven.
In juni 1936 is ‘in naam der Koningin’ door de arrondissementsrechtbank
te Breda, op verzoek van de Voogdijraad Breda, de eisende partij, niet
alleen de ontheffing van de voogdij van Cornelia Roovers [ de gedaagde]
over Marie Claire uitgesproken vanwege haar psychische en financiële
toestand, maar ook een ‘verbanning’ van de 9jarige Marie Claire uit het
weeshuis aan de Nieuwstraat in Breda wegens onhandelbaar gedrag jegens
de andere kinderen. In de archieven van de rechtbank Breda zijn geen
stukken voorhanden die aangeven dat Cornelia Roovers als voogdesse van
Marie Claire was benoemd. Wel zijn er sterke aanwijzingen dat de
president van de rechtbank zelf de Voogdijraad heeft verzocht over zowel
de ontheffing van Cornelia Roovers als voogdesse en de verbanning van
Marie Claire een verzoekschrift in te dienen, zodat het kind door een
vonnis kon worden overgedragen aan de voogdijraad van Tilburg.
De voogdijraad Breda werd als eiser vertegenwoordigd door de voorzitter
van de voogdijraad Breda Mr. L.J.W. Smit en de secretaris van de
voorgdijraad Jacob H. van Mierlo. Cornelia Roovers was aanwezig en is
door de rechtbank gehoord.
De president van de rechtbank in Breda in deze versnelde procedure van
14 dagen was Mr. Jhr. L.J.M. van Sasse van Ysselt, een neef van Mr. Jhr.
A.F.O. van Sasse van Ysselt, de hoogbejaarde oud-president van het
gerechtshof in Den Bosch, lid van de Eerste kamer en lid van de
‘geheime’ ereraad over de zaak Van ’t Sant in 1934/1935. Opvallend is
dat de president van de meervoudige kamer in Breda door koningin
Wilhelmina met vier lintjes t.w. ridder Orde Nederlandse Leeuw,
Grootofficier orde van Oranje Nassau [1932], Commandeur Orde van Oranje
Nassau [1938] en Commandeur Orde Nederlandse Leeuw [1939], voor zijn
bewezen diensten is beloond. De andere rechters van deze ‘meervoudige
kamer’ in 1936 waren Mr. A. Bisschop Boele, kinderrechter en Mr.
G.J.Kroonenberg.
Over de belangrijke rol van o.a. de Bredase en Tilburgse regenten van
Sasse van Ysselt, van Mierlo en van de Mortel m.b.t. de verbanning van
MarieClaire in 1936 van Breda naar Tilburg is nader onderzoek gaande. Op
7 april 1995 schreef Marie Claire een brief aan minister Hans van
Mierlo, een nazaat van de regentenfamilie van Mierlo, met het verzoek
haar te helpen.
De gedwongen overplaatsing van zowel Cornelia Roovers in 1935 naar het
gesticht van de Goede Herder te Tilburg als die van Marie Claire, die na
het vonnis van 30 juni 1936 op 6 juli van dat jaar werd overgebracht
naar het weeshuis St. Jozef, Wilhelminapark 56 in Tilburg, dat werd
geleid door de Duitse Carmelitessen van het Heilige Hart, zorgde ervoor
dat de stichting Moederheil verder geen rol van betekenis meer speelde
totdat in de 80er jaren van de vorige eeuw bekend werd dat het bestuur
van de stichting Valkenhorst v.h. Moederheil had besloten tot
vernietiging van de oude dossiers.
Na het vonnis van de rechtbank in Breda op 30 juni 1936 werd de R.K.
Vereniging voor Kinderbescherming, Huize Nazareth te Tilburg de nieuwe
voogdesse van Marie Claire. Opvallend gegeven is dat ‘Huize Nazareth’
een voogdijgesticht voor jongens was. Als toeziend voogd werd benoemd
‘Theodorus van Ierland’, geboren te Tilburg 15 oktober 1870. zonder
beroep, gehuwd, kinderloos, wonende te Tilburg, Sint Josephstraat 85,
die zich bereid heeft verklaard, de toeziende voogdij te aanvaarden.
Deze toeziend voogd was in loondienst als secretaris van de RK
Vereniging voor Kinderbescherming te Tilburg en voormalig directeur van
Huize Nazareth. Deze secretaris was voor alle kinderen die werden
opgenomen, de toeziend voogd. De voorzitter van die vereniging was Mr.
Jan C.A. van de Mortel die in de oorlogsjaren burgemeester van Tilburg
was. De naam van zijn zoon Mr. Caspar van de Mortel komt ook in
aangetroffen correspondentie voor. Hij trouwde later met Marianne van
Sasse van Ysselt. Ook de Duitse overste van het weeshuis, zuster
Longina, zat in het bestuur van de Vereniging voor Kinderbescherming.
Opvallend is dat in een kopie uit het originele boek van Valkenhorst,
gesigneerd door T.J.T. Raas, bestuursvoorzitter, niet 6 april 1927 maar
“10 juni 1927′ staat vermeld als de dag waarop het kind werd erkend.
Tevens stond in datzelfde document dat Cornelia Roovers “op 19 december
1926 was ingekomen bij stichting Moederheil” en dat de zaak in handen
was van de Voogdijraad Breda.
Volg het spoor terug 2
De affaire “Elisabeth le Roi” december 1927
De spin in het ‘koninklijke’ web in deze intrigerende en nog steeds
onopgehelderde affaire was Francois van ’t Sant, die enkele dagen na het
onverwachte overlijden op 3 december 1927 van Jhr. Carel W.F.G. van
Vredenburch [ 20 okt.1874 – 3 dec. 1927] , de Nederlandse Gezant te
Brussel, de nabestaanden benaderde, shockeerde en chanteerde met een
blijkbaar ‘geloofwaardig’ verhaal over een buitenechtelijk kind van de
overledene, verwekt bij ene Elisabeth le Roi.
In 1956, bijna dertig jaar later, doorbrak Francois van ’t Sant, die
toen in een kleine witte villa naast Paleis Soestdijk woonde, tegenover
historicus Lou de Jong zijn stilzwijgen en gaf toe dat niet de jonkheer,
maar Prins Hendrik, de echtgenoot van koningin Wilhelmina, de verwekker
van het kind van Elisabeth le Roi was.
Pas in 1979, dus 52 jaar na het begin van de affaire, publiceerde Lou
de Jong hierover in deel 9b van ‘Het Koninkrijk der Nederlanden in de
Tweede wereldoorlog. Daarna verschenen o.a. ‘Het Binnenhof’, de Haagsche
Courant en de Telegraaf kritische artikelen over de rol van Van ’t Sant
in “de affaire Elisabeth le Roi’.
De schrijver A.den Doolaard publiceerde daarop een zeer kritisch
geschrift getiteld ‘Londen en de zaak van ’t Sant’ [1980 – Querido],
waarin deze onopgehelderde affaire uit de doeken werd gedaan. In dit
onderzoek is dat geschrift uit 1980 een van de belangrijkste pijlers.
De nieuwe tijdlijn vanaf februari 1926
Nieuwe documenten en nadere bestudering van archiefstukken tonen aan
dat de eerder gehanteerde tijdlijn, uitgaande van de officiële
geboorteakte met daarin als datum vermeld 11 maart 1927, een verkeerd
uitgangspunt was.
De aangifte van Marie Claire’s geboorte is een document dat vele
maanden na de geboorte van Marie Claire pas is opgemaakt. In de
archieven van het Burgerlijk Armbestuur Breda en de Armenraad Breda
wordt duidelijk beschreven hoe deze afgifte van geboortebewijzen toen
gebruikelijk was. Wettelijke voorschriften inzake aangifte werden, als
het ging om kinderen van Moederheil, niet nageleefd.
In het boek “Juliana & Bernhard” [Balans- 2008] van Cees Fasseur,
de huishistoricus van Oranje, wordt prins Hendrik een boerse, goedige
echtgenoot genoemd, die zich in zijn ‘overvloedige’ vrije tijd [ hij was
ook voorzitter van het Nederlandse Rode Kruis] voornamelijk bezig hield
met bosbouw, het dresseren van paarden, de jacht op korhoenders,
herten, wilde zwijnen en vrouwelijk schoon. Als eerste Prins-Gemaal in
de geschiedenis van het koninkrijk der Nederlanden ontving hij van
staatswege geen bijdrage in zijn levensonderhoud. Het uitgavenpatroon
van de ‘schuldenprins’ leidde ertoe dat Wilhelmina vooral in de 20er en
30er jaren tot na zijn dood in 1934 diep in de Oranjebuidel moest
tasten.
Historische bronnen bevestigen dat de band tussen vader en dochter zeer
hecht was en dat van een huwelijksmoraal in die jeugdjaren van Juliana
geen sprake was. In ‘ Eenzaam, maar niet alleen’, de autobiografie van
Wilhelmina werd prins Hendrik in 1927, dus na de geboorte van Marie
Claire, omschreven als een waar christen die zijn vrouw Wilhelmina en
zijn dochter meer dan ooit tevoren terzijde stond in die moeilijke tijd.
Wat betreft Hendrik’s losbandig leven en de gevolgen ervan, moest
Wilhelmina zich als koningin schikken in haar lot, omdat haar positie nu
eenmaal geen al te onzichtbare, uiterlijke scheiding of verbreking van
contact toestond, laat staan een echtscheiding. Later zou Juliana
verklaren dat de buitenechtelijke affaires van haar vader min of meer
als normaal werden beschouwd in de adellijke kringen waarbinnen zij
verkeerden. Vaststaat dat Juliana tot het begin van haar studie aan de
Leidse universiteit in september 1927 binnen de paleismuren is
opgegroeid en opgevoed.
Het was haar moeder die dat zo wilde.
Onderzoek naar beeldmateriaal om aan te tonen dat prinses Juliana in
die periode niet zwanger kan zijn geweest, geven tot nu toe nog geen
uitsluitsel. De laatste officiële foto van Juliana in 1926 is een
portret ter gelegenheid van haar zeventiende verjaardag op 30 april van
dat jaar. Dan is er nog een persfoto van april 1926 met een wandelende
prinses in de duinen bij Waalsdorp en van 2 juni 1926 bij een bezoek van
de Koninklijke familie aan Hoogovens
In krantenarchieven werden over prinses Juliana o.a. hofberichten uit
1926 aangetroffen die aangaven waar de prinses was en in wiens
gezelschap ze was bij bezoeken aan kerkdiensten, concerten,
toneelvoorstellingen e.d. of bij officiële gelegenheden waar het
koninklijk gezin aanwezig moest zijn, zoals het jaarlijkse meerdaagse
bezoek aan Amsterdam, het zilveren huwelijksfeest in februari 1926 en
o.a. een paardenconcours en natuurlijk ontvangsten en gastdiners ten
hove.
In de archieven wordt ook vaak melding gemaakt welke leden van de
koninklijke familie op een bepaalde dag vanuit ’t Loo naar Den Haag of
vice versa per trein aankwamen of vertrokken. De eerste dagen van
februari zijn in dit onderzoek naar de zwangerschap van Juliana
belangrijk, omdat op 2 februari Wilhelmina met haar hofhouding per trein
naar paleis ’t Loo ging, waar prins Hendrik al verbleef. Juliana bleef
in paleis Noordeinde in Den Haag achter. Op 3 februari kwam haar vader
prins Hendrik per trein naar De Haag. De volgende dag vertrok Juliana
naar ’t Loo. Op 5 februari ging ook prins Hendrik weer richting
Apeldoorn. In die week logeren ook Adolf van Mecklenburg en zijn vrouw
op ’t Loo. Op zondag 7 februari is er een rijtoer in de omgeving van ’t
Loo en op 10 februari reisde het koninklijk gezelschap en Hendrik”s
broer en echtgenote voor verder verblijf af naar Den Haag. Op 16
februari ging Juliana per trein van ’t Loo naar Den Haag.
Het laatste gevonden bericht in februari is het volgen van een kerkdienst in de Grote Kerk op 28 februari.
Voor de maanden maart, april en mei zijn de data waarop Juliana in het
openbaar verscheen ook op de tijdlijn geplaatst. Hier worden die data
vooralsnog niet gepubliceerd. Indien noodzakelijk dan zal ook die
informatie toegevoegd worden.
Op 29 mei begon het jaarlijkse bezoek aan Amsterdam. Op 4 juni vertrok
Juliana om 12.30uur per trein van Amsterdam via Soestdijk naar ’t Loo.
Wilhelmina volgde om 14.30uur eveneens per trein. Op 12 juni is Juliana
op bezoek bij Emma op paleis Soestdijk.
Op 18 juni vertrok de koninklijke familie voor vakantie naar Frankrijk
en Zwitserland. Op 28 juni verscheen er een bericht in de krant dat het
bezoek van de koninklijke familie half augustus aan Rotterdam niet zou
doorgaan.
Op 15 juli is er een persbericht waarin stond dat de koningin op dinsdag 20 juli uit Zwitserland zou terugkeren.
Op 16 juli is prins Hendrik in Berlijn [ Siemens].
Op 17 juli keerde prinses Juliana in gezelschap van Jhr. Sikkinghe,
kamerheer van Wilhelmina, terug naar Nederland. Op diezelfde dag ging
Juliana naar Emma op paleis Soestdijk.
Duidelijk is dat Juliana in die periode ‘kinkhoest’ kreeg. Een
besmettelijke ziekte waar in die tijd nog geen erkend medicijn voor was.
Het gevolg was dus een isolement, afgeschermd van de buitenwereld.
Op 31 juli gaat Wilhelmina, die tijdens de vakantie in Zwitserland al
last van verkoudheid had, voor het eerst even wandelen in de paleistuin.
Prinses Juliana verbleef al sinds 27 juli op haar kamer.
Op 5 augustus gingen Wilhelmina en haar dochter voor langere tijd,
vanwege de kinkhoest van Juliana, naar ‘de Ruygenhoek’ in de
Scheveningse duinen. Prins Hendrik was van 11 t/m 14 augustus naar de
“Gesolei” in ‘Düsseldorf’.
Op de middag van 3 september werd Juliana samen met haar moeder tijdens
een korte wandeling op het strand gezien, gevolgd door een ponywagen en
een rijtuig waarin H.M. even later ging zitten, terwijl Juliana op de
bok van de ponywagen plaats nam.
Op 5 september woonde Juliana in de Kloosterkerk een dienst bij. Op 8
september 1926 is er nog een persfoto als Juliana in Utrecht is en op 10
september volgde een bezoek aan IJmuiden, waar Juliana een bontmantel
droeg. Het verblijf in landhuis De Ruygenhoek in de eerste helft van
september werd bevestigd door een verhaal dat op 13 september 1926
verscheen in de Dordtse courant een artikel over Gerrit Goovaars en
Barnard de Looze, twee padvinders van het Leger des Heils, troep no.18
uit Den Haag die in de duinen nabij het buitenverblijf Ruygenhoek
fietspech kregen en een vrouw aanspraken. Die vrouw bleek koningin
Wilhelmina te zijn. Ze werden geholpen en ’s avonds van huis gehaald
door een hofauto om gezamenlijk met het koninklijke gezin te dineren.
Na de derde dinsdag in september keren op 24 september Hare Majesteit
en haar dochter weer terug naar ’t Loo. Een dag later gevolgd door prins
Hendrik.
Uit krantenarchieven zijn andere data achterhaald waarop de prinses tijdens haar zwangerschap nog in het openbaar is gezien.
Op zondagmiddag 3 oktober 1926 maakte Juliana een rijtoer over Hoog
Soeren en Wiessel, terwijl haar ouders en Adolf, de broer van prins
Hendrik en zijn vrouw, die op paleis ’t Loo op bezoek waren, naar het
Rijksmuseum in Amsterdam gaan voor een 1 uur durende rondleiding.
Op 9 oktober 1926 Is de prinses samen met haar ouders bij de inwijding
van het ‘Koloniaal Instituut’ in Amsterdam, vergezeld door veertien
leden van de hofhouding. Het was een regenachtige dag, waardoor in
plaats van een galarijtuig de auto werd gebruikt. Van dit bezoek is een
persfoto aangetroffen.
Op 21 oktober verscheen een persbericht over prins Hendrik, waarin werd
aangekondigd dat de prins op 3 november naar Berlijn zou gaan en op 5
november zou terugkeren op ’t Loo. Dat werd uiteindelijk 7 november.
Op 17 november 1926 bezocht Koningin-moeder Emma in gezelschap van haar
hofdame jkvr. van de Poll een poppen-tentoonstelling in hotel de Witte
Brug in Den Haag. Een dag later waren prins Hendrik en prinses Juliana,
vergezeld door haar hofdame baronesse Sloet van Marxveld, daar ook.
Op 20 november 1926, zes weken na haar laatste publieke optreden, was
Juliana in gezelschap van haar ouders, ‘s-avonds wel aanwezig tijdens de
uitvoering van ‘die Wallküre’ door het Residentie-orkest.
Op zondag 12 december woonde prinses Juliana een kerkdienst bij in de Wilhelminakerk.
Over de kerstviering in familiekring in december 1926 is tot nu toe niets achterhaald.
Wel is duidelijk geworden dat de 17jarige Juliana in 1926 als een
‘mollige’ verschijning werd beschreven. Haar kledij is tijdens een
openbaar optreden nogal verhullend. Als iets wat geheim moet blijven, en
dat zou moeten als ze werkelijk zwanger was en dat wordt hier nu als
vaststaand feit aangenomen, dan zal alles eraan gedaan zijn om voor de
buitenwacht een zo’n normaal als maar mogelijk beeld te scheppen en de
zwangerschap zoveel mogelijk te camoufleren.
Prinses Juliana was begin 1927 begonnen aan de laatste fase van haar
middelbare scholing die al jaren in afzondering plaatsvond. Uit bronnen
is duidelijk geworden dat Dr. N.Japikse, de archivaris van het
Koninklijk Huisarchief, in februari 1926 van Wilhelmina de opdracht
kreeg de colleges over geschiedenis over te nemen van de VU-hoogleraar
A.A.van Schelven.
Op 11 januari 1927 is er een hofbericht dat professor Jhr. W.J.M.
Eysinga is aangesteld om de prinses per februari 1927 les te geven in
staatsrecht en volkenkunde. Daarnaast verscheen in 1927 ten paleize nog
een andere docent, de hoogleraar economie G.M. Verrijn Stuart die ook al
in 1926 enige colleges gaf. In maart 1927 kreeg Juliana ook van
Wilhelmina, hoewel die dat absoluut niet wilde, eindelijk toestemming om
te mogen studeren. Prins Hendrik had eerder al ingestemd met een studie
in Leiden.
Op 7 april 1927 keren de Koningin en Juliana met de hofhouding per
trein terug naar paleis ’t Loo, waar de koninklijke familie zoals elk
jaar meestal al vanaf het vroege voorjaar tot eind november/begin
december met de nodige onderbrekingen verbleef.
Voorlopige conclusie na vooronderzoek
Indien het waar is wat de nieuwe bronnen hebben prijsgegeven, dan is
het noodzakelijk het roer om te gooien en ‘voorlopig’ gewoon aan te
nemen dat prinses Juliana in 1926 werkelijk zwanger is geraakt. Dan kan
ook meer duidelijkheid verkregen worden over de ware beweegredenen van
‘Sandyman’, zoals Wilhelmina haar beschermengel Francois van ’t Sant in
brieven aan haar dochter Juliana noemde.
De vraag is voorlopig wat de hoofdcommissaris van politie in Den Haag
in december 1927 bezielde om zijn eer en goede naam zelf te bezoedelen
met een, in eerste instantie voor de broer van de overledene,
‘geloofwaardig’ verhaal.
Hier wordt hoofdzakelijk onderzocht of de aanname juist is dat Van ’t
Sant toen, door het plotselinge overlijden van de Gezant, in opdracht
van koningin Wilhelmina handelde.
Het ‘geloofwaardig’ verhaal [ begin december 1927]
Hieronder een citaat uit een artikel in het Historisch Nieuwsblad,
geschreven door Bas Kromhout, waarin de affaire Elisabeth le Roi,
dankzij de historicus Lou de Jong en de publicatie van deel 9b van zijn
levenswerk in 1979, weer commotie veroorzaakte.
” De Jong wilde bekendmaken wat de inmiddels overleden Van ’t Sant hem
in een persoonlijk gesprek in 1956 had verteld, om diens rol in de
vooroorlogse affaire voor altijd op te helderen. Als hoofdcommissaris
van politie in Den Haag was Van ’t Sant in de jaren twintig door
Wilhelmina gevraagd de avontuurtjes van haar man Hendrik toe te dekken.
Zo ook toen duidelijk werd dat Hendrik bij een Belgische dame,
‘Elisabeth le Roi’ genoemd, een kind zou hebben verwekt, genaamd
‘Henny’. Nadat ‘Elisabeth’ haar relatie met Hendrik had beëindigd en in
Brussel was gaan wonen, vroeg Van ’t Sant de Nederlandse gezant in
Brussel, C.G.W.F. van Vredenburch, een onderzoek naar de bedoelingen van
‘Elisabeth’ in te stellen. Van Vredenburch raakte echter zo onder de
indruk van de vroegere minnares van Hendrik dat hij zelf ook een
liefdesrelatie met haar begon. Vervolgens tekende hij een verklaring
waarin hij impliciet het vaderschap van ‘Henri le Roi’ erkende.
Toen Van Vredenburch in 1927 overleed, nam Van ’t Sant contact op met
diens familie. Hij zei dat hij 40.000 gulden nodig had omdat ‘Elisabeth’
dreigde een schandaal te veroorzaken. Met het geld kon zij met haar
zoon een nieuw leven in Amerika beginnen. Dat de kleine ‘Henny’ niet van
jhr. van Vredenburch maar van de prins der Nederlanden was, vertelde
hij er niet bij. De familie betaalde, maar verdacht Van ’t Sant er
vervolgens van het geld in eigen zak te steken omdat er nauwelijks
bewijs was van het bestaan van ‘Elisabeth le Roi’. In 1928 eist Van ’t
Sant nog eens 7000 gulden van de familie van Vredenburch. Ook dat
aanvullend bedrag werd betaald.
In de civiele rechtszaak die volgde, kon de familie echter niet
bewijzen dat ‘Elisabeth le Roi’ niet bestond. Van ’t Sant weigerde in de
rechtbank echter volledige openheid van zaken te geven omtrent de
identiteit van ‘Elisabeth’. Daarmee beschermde hij weliswaar de
koninklijke familie, maar zijn eigen reputatie raakte onherstelbaar
beschadigd. Hij trad dan ook af als Haagse hoofdcommissaris. Direct na
zijn aftreden nam Wilhelmina haar vertrouweling in dienst.” [einde
citaat]
Voor een meer gedetailleerde beschrijving van dat ‘geloofwaardige’ en
warrige verhaal van Van ’t Sant en de bizarre procesgang vanaf 1932, het
jaar waarin de familie van Vredenburch aangifte doet tegen van ’t Sant
wegens oplichting en valsheid in geschrifte, wordt verwezen naar ‘Londen
en de zaak van ’t Sant’ van A. den Doolaard. Eind mei 1938 werd het
gerechtelijk vooronderzoek naar strafbare feiten, gepleegd door van ’t
Sant, wegens gebrek aan levering van bewijs, definitief afgesloten.
In opdracht van koningin Wilhelmina
De aanname dat prinses Juliana zwanger was in die periode en volgens
een vervalst document pas op 11 maart 1927 een kind baarde, brengt met
zich mee dat de lezer in deze fase van publicatie al geïnformeerd moet
worden over de personen die bij de afwikkeling van dit koninklijk
schandaal een prominente rol hebben gespeeld. Het geeft de lezer daarmee
de mogelijkheid, indien zijn nieuwsgierigheid gewekt is, zelf nader
onderzoek te doen naar al datgene dat hier voor het virtuele voetlicht
gebracht wordt.
Behalve koningin Wilhelmina, Prins Hendrik en hun dochter prinses
Juliana zijn de volgende personen nauw betrokken bij deze geheime in
december 1927 ‘afgebroken’ missie t.w. Francois van ’t Sant, de
vertrouweling van Wilhelmina en tot 1 januari 1935 hoofdcommissaris van
politie in Den Haag; Jhr. Mr. Frans Beelaerts van Blokland, chef
diplomatieke zaken op het ministerie van Buitenlandse Zaken, vanaf april
1927 minister en vanaf 1933 vice president van de Raad van state; zijn
echtgenote Jkvr. Marie A. Snoeck, hofdame tot 1905 en vriendin van
Wilhelmina; zijn oudste zoon Jhr. Mr. Gerard Beelaerts van Blokland,
ordonnans-officier [1943-1945] in dienst van Wilhelmina in Londen
tijdens WO II; Jhr. Mr. G.C.W. van Tets van Goudriaan, directeur van het
Kabinet der Koningin van 1921 tot 1945, kamerjonker sinds 1909 en vanaf
1921 kamerheer in Buitengewone Dienst van Wilhelmina tot aan zijn dood
in 1948; Jhr. Dr. Carel van Vredenburch, de op 3 december 1927
plotseling overleden Gezant en zijn zoon Jhr. Mr. Hendrik F.L.K. van
Vredenburch en Mr. Johan Paul graaf van Limburg Stirum, die op 1 april
1927 gezant in Berlijn werd. Deze graaf, sinds 1904 kamerheer in
buitengewone dienst van Wilhelmina, was evenals jhr. A.C.D. de Graeff,
een studievriend van jhr. Frans Beelaerts van Blokland.
Jhr. Mr. F. Beelaerts van Blokland werd per 1 januari 1927 door
koningin Wilhelmina benoemd tot kamerheer in buitengewone dienst en in
diezelfde vertrouwensfunctie kwam hij in 1948 ook in dienst van
koningin Juliana.
Voor deze functie gold de ‘geheimhoudingsplicht’. Biografische bronnen
geven aan dat zowel Francois van ’t Sant als Jhr. F. Beelaerts van
Blokland voor koningin Wilhelmina geheime opdrachten vervulden.
In het najaar van 1926 werd deze jonkheer, chef diplomatieke zaken op
het ministerie , al genoemd als de mogelijke opvolger van de de toen nog
levende Gezant jhr. Carel van Vredenburch die, wegens de slechte
gezondheid van zijn Italiaanse echtgenote, om overplaatsing naar
‘Quirinaal’ [Rome] had verzocht. In het Nationaal Archief bevindt zich
in de ‘persoonsdossiers van gezantschapspersoneel’ ook deze Jhr. F.
Beelaerts van Blokland met het jaartal 1927.
Op 3 maart 1927 is er een officieel verzoek van de Nederlandse regering
aan de Belgische om instemming met de benoeming van Jhr. F. Beelaerts
van Blokland tot gezant in Brussel. Op 16 maart 1927 volgde zijn
benoeming bij koninklijk besluit [KB].
Hij is daar dus tijdelijk werkzaam tot aan zijn benoeming op 1 april
1927 tot minister van Buitenlandse Zaken in het 1e kabinet De Geer,
nadat dat ministerschap in maart 1927 eerst was aangeboden aan jhr.
Octave van Nispen tot Sevenaer. Vanaf december 1915 tot mei 1926 was
jonkheer Octave van Nispen tot Sevenaer buitengewoon Gezant en
gevolmachtigd minister bij de Heilige Stoel in Rome. De Tweede Kamer
draaide echter voor deze diplomatieke post bij het Vaticaan de geldkraan
dicht. Daarna werd deze jonkheer in Wenen geplaatst tot zijn benoeming
in dezelfde functie in Brussel per februari 1928.
Van belang in dit onderzoek zijn ook enkele krantenberichten van o.a. 5
april 1927 waarin bericht werd dat Jhr. Carel van Vredenburch in het
belang van de staat bereid was af te zien van zijn benoeming in Rome,
waar hij en zijn gezin graag naar toe wilden. Hij zou nu niet voorlopig
maar definitief in Brussel blijven. De benoeming van Jhr. Frans
Beelaerts van Blokland tot minister speelde hierbij een rol. In die
maanden was op politiek gebied het uiteindelijk door de Eerste Kamer
getorpedeerde verdrag met België een hot issue.
En dan is er nog, Jhr. Heinrich van Vredenburch, de zoon van de Gezant
en toentertijd student rechten aan de universiteit van Utrecht, die
begin december 1927 als enige zoon van de gezant geconfronteerd werd met
de affaire ‘Elisabeth le Roi’, toen Francois Van ’t Sant vlak voor de
begrafenis ten tonele verscheen.
De contouren van een missie
Op grond van de ‘voorlopige’ aanname van een ‘voldragen’ zwangerschap
heeft er begin februari 1926 een seksueel ‘inwijdingsritueel’
plaatsgevonden met ongewilde gevolgen. De 16jarige prinses werd zwanger.
Het voortbestaan van de monarchie stond op het spel en natuurlijk de
grote staatsrechtelijke gevolgen, indien dit ‘Koninklijk schandaal’ een
publiek geheim zou worden. Er was maar een persoon die de koningin toen
al vertrouwde en dat was Van ’t Sant, die al vaker door Wilhelmina was
ingeschakeld om de gevolgen van o.a. seksuele gedragingen van Prins
Hendrik en uit liaisons geboren onwettige kinderen zo discreet als maar
mogelijk was financieel af te wikkelen om publiciteit of bemoeienis van
het OM met deze prinselijke schandalen te voorkomen.
Gezien Wilhelmina’s eigen ervaringen als zwangere vrouw in de eerste 10
jaar van haar slechte huwelijk, kon een miskraam een minder
problematisch einde aan deze koninklijke nachtmerrie maken. Hun gebeden
zijn echter niet verhoord.
Een poging tot zwangerschapsonderbreking in een vroeg stadium na de
ontdekking dat Juliana zwanger was, was niet alleen op geloofsgronden,
maar ook vanwege de grote lichamelijke risico’s in die 20er jaren,
absoluut geen optie.
De minderjarige Juliana was de enige troonopvolger en mocht zij na een
ingreep geen kinderen meer kunnen krijgen dan was het einde van de
monarchie nabij en de rol van de Oranjes in Nederland uitgespeeld.
Wat resteerde was een hels karwei, een geheime missie voor koningin en vaderland.
Een tot dan toe geheime missie die door de komst van hoofdcommissaris
van de Haagse politie F. van ’t Sant in december 1927, vlak voor de
begrafenis van gezant Jhr. Carel Van Vredenburch, een onverwachte
wending nam.
Enkele adellijke hoofdrolspelers I
Op grond van nieuwe aanwijzingen in openbare bronnen begon de
vriendschap tussen Jhr. Mr. Frans Beelaerts van Blokland en de gezant
van Vredenburch in het najaar van 1926, toen de chef diplomatieke zaken
op het ministerie van Buitenlandse zaken in Brussel betrokken was bij
onderhandelingen over het verdrag met België, dat in januari 1927 door
de Tweede Kamer werd verworpen.
Die ‘vriendschap’ werd op de begrafenis van zijn vader op 8 december
1927 door zoon Jhr. Heinrich [ in 1928 Hendrik, roepnaam ‘Henny’] van
Vredenburch in een dankwoord met nadruk bevestigd.
Uit onderzoek is gebleken dat de loopbaan van zowel Jhr. Frans
Beelaerts van Blokland als die van de zoon van de overleden gezant van
cruciaal belang is, niet alleen in relatie tot de geheime missie, maar
ook vanwege de mogelijke connectie met het ‘verdwenen’ dossier van
Wilhelmina sinds het begin van WO II.
De persoonlijke band tussen Hare Majesteit Wilhelmina en Jhr. Frans
Beelaerts van Blokland begon in 1913, toen Jhr. Frans als gezant in
Peking sinds 1909, enige tijd met verlof terug in Nederland was en hij
met zijn gezin, op uitnodiging van Wilhelmina, op paleis ’t Loo
logeerde. Zijn echtgenote Jkvr. M.A. Snoeck was tussen 1900 en 1905 de
favoriete hofdame van de koningin. Na haar huwelijk in 1905 met Jhr.
Frans en hun vertrek in 1909 naar China, onderhield Wilhelmina veel
contact met haar ex-hofdame via een intensieve briefwisseling.
In 1919 werd Jhr. Frans door de Chinese regering tot ‘persona non
grata’ verklaard en keerde de jonkheer en zijn gezin terug naar
Nederland voor een bureaufunctie op het ministerie van BuZa. Na een
reorganisatie aldaar werd hij door minister van Karnebeek benoemd tot
chef diplomatieke zaken. In die tijd werd de jonkheer in Haagsche
kringen omschreven als ‘een dandy’ die geen gelegenheid voorbij liet
gaan om zich te tonen.
In 1923 werd hij tot veler verrassing door Wilhelmina benoemd tot kabinetsformateur. Die poging mislukte.
Op 30 augustus 1926, als Juliana al zes maanden zwanger is, werd jonkheer Frans grootofficier Oranje Nassau.
Op 2 november van dat jaar kreeg hij van Wilhelmina permissie om het
grootkruis van de Orde van de Kroon in Italië in ontvangst te nemen.
Vanaf oktober 1926 volgden dus de ontmoetingen met de gezant Carel van
Vredenburch in Brussel i.v.m. het verdrag met België. De gezant kreeg op
5 november 1926, in opdracht van Wilhelmina, de rang van ambassadeur,
om namens haar het huwelijk van de kroonprins van België en de hertogin
van Brabant bij te wonen.
Op 22 december 1926 dan Beelarts benoeming, ingaande 1 januari 1927,
tot kamerheer in buitengewone dienst van H.M. en later ook van koningin
Juliana, waardoor de ‘geheimhoudingsplicht’ die noodzakelijk was voor de
‘geheime’ missie werd bezegeld.
Tegelijkertijd was, zoals gebleken is uit het personeelsdossier van het
Gezantschap te Brussel, jonkheer Frans in de eerste drie maanden daar
ook werkzaam is.
Op 9 februari 1927 werd Jhr. Beelaerts van Blokland lid van de Leidse
Universiteitsraad. Op 31 maart 1927 werd Jhr. Frans Beelaerts van
Blokland dus minister van buitenlandse zaken als opvolger van minister
van Karnebeek.
Zoon ‘Heinrich’ van Vredenburch was in 1924 aan een rechtenstudie in
Utrecht begonnen. Zijn opmerkelijke diplomatieke loopbaan begon in 1932,
het jaar waarin de adellijke familie van Vredenburch hoofdcommissaris
van ’t Sant, vijf jaar na zijn ‘geloofwaardige’ Elisabeth le Roi verhaal
in december 1927, beschuldigde van valsheid in geschrifte en oplichting
en daartoe een klacht indiende bij het OM. Hij werd in 1932 attaché bij
de gezantschapsraad van het ministerie van Buitenlandse Zaken en in
datzelfde jaar attaché in Zwitserland, waar hij op 26 september, samen
met Jhr. Frans Beelaerts van Blokland een vergadering van de Volkenbond
bijwoonde. In 1933 werd hij op disponibiliteit gesteld wegens zijn
betrokkenheid bij een verkeersongeval in Zeist met dodelijke afloop.
Jonkheer ‘Henny’ was in 1931 getrouwd met Eliza Dorothea barones van
Tuyll van Serooskerken. Op 25 oktober 1934 volgde de scheiding en twee
weken later, op 7 november 1934, hertrouwde hij in Londen met jkvr.
Irene Pauw van Wieldrecht. In januari 1935, als van ’t Sant na zijn
eervol ontslag als hoofdcommissaris van politie bij Wilhelmina in dienst
trad als gevolg van het onderzoek van de ereraad in “de zaak Elisabeth
le Roi”, werd Jhr. ‘Henny’ van Vredenburch door minister Jhr. A.C.D. de
Graeff benoemd tot attaché op het consulaat-generaal in Hamburg. In
diplomatieke kringen werd dit een ‘zeer ongebruikelijke plaatsing’
genoemd. Doel van die plaatsing was om te zien of de zoon van de in 1927
overleden gezant weer in het gareel kon lopen. Dat bewijs heeft hij
blijkbaar geleverd, want in 1936 vertrekt hij naar Buenos Aires in
Argentinië. In 1939 werd hij souschef, afdeling Politieke Zaken op het
ministerie van Buitenlandse Zaken. En zoals gemeld duikt zijn naam op 13
mei 1940 weer op, toen hij net als F. van ’t Sant en jhr. Frans
Beelaerts van Blokland, de vice-president van de Raad van State, ook wel
de onderkoning van Nederland genoemd, in het kielzog van Wilhelmina in
ballingschap ging. Historische bronnen melden dat er, na het indienen
van de aanklacht in 1932, tussen minister van Buitenlandse Zaken Jhr.
Beelaerts van Blokland en van ’t Sant overleg is geweest. In 1956
vernietigde ook Jhr. F. Beelaerts van Blokland, op verzoek van Hare
Majesteit, alle stukken inzake de affaire ‘Elisabeth le Roi’. Zijn
oudste zoon vond, zoals al gemeld, in de nalatenschap toch nog een
dossier over de zaak van ’t Sant
In datzelfde jaar 1956, waarin Jhr. Frans Beelaerts van Blokland
overleed, werd het archief van het Brussels gezantschap, waarvan een
groot deel al vernietigd was, opgestuurd naar het ministerie van
Buitenlandse Zaken. Daar is opnieuw het archief opgeschoond. Het
inventaris van dat archief [ nationaal archief] laat nog zien dat o.a.
identiteitsdocumenten werden afgegeven. Er was een register van o.a. aan
individuele personen afgegeven bewijzen van Nederlanderschap, aan
verleende voorschotten en stukken betreffende de nationaliteit van
individuele personen [1927].
Johan Paul graaf van Limburg Stirum werd op 1 april 1927 benoemd in
Berlijn. Behalve van ’t Sant werd ook deze graaf door koningin
Wilhelmina belast met geheime missies i.v.m. o.a. de escapades van prins
Hendrik, voornamelijk in Duitsland.
Opvallend feit is dat begin april 1928, dus vier maanden na de dood van
de Brusselse gezant, hoofdcommissaris van ’t Sant door minister Jhr.
Beelaerts van Blokland naar Berlijn werd gezonden. In de verhoren door
de ereraad in 1934 werd deze missie naar Berlijn door van ’t Sant in
zijn ‘Elisabeth le Roi’ verhaal gebruikt.
Er zijn aanwijzingen die erop duiden dat er in de jaren na het afbreken
van de Brusselse missie nog gezocht is naar een andere oplossing.
Daarbij komen andere leden van het Huis van Limburg Stirum in beeld, en
wel nazaten van de Belgische tak de Limburg Stirum in Huldenberg bij
Brussel en Wigbold A.W. graaf van Limburg Stirum, die in 1919 op Ellis
Island New York aankwam en stockbroker werd. Of van t’ Sant met de
gezant in Berlijn tijdens latere ontmoetingen ook gesproken heeft over
Nederlands-Indië als land waar Marie Claire via jeugdzorg Batavia
ondergebracht zou kunnen worden, is niet uit te sluiten. Enkele
documenten daaromtrent worden nader bestudeerd. Volgens Mr. Albrecht
Willem [Pim] Lier, een ander buitenechtelijk kind van prins Hendrik,
heeft de hoofdcommissaris in de 20er jaren deze mogelijkheid ook met
zijn moeder besproken, maar is dat niet doorgegaan. Een belangrijk
gegeven is dat zowel Johan graaf van Limburg Stirum als jhr. Andries de
Graeff Gouverneur-Generaal in Nederlands Indië zijn geweest. Deze
laatste was dat tussen september 1926 en 1931. In het testament van
Johan Paul graaf van Limburg Stirum werd zijn studievriend Jhr. Andries
de Graeff tot executeur testamentair benoemd met als opdracht alle
stukken m.b.t. het Huis van Oranje te vernietigen. In zijn archief
bevinden zich alleen nog stukken over de jaren toen hij
Gouverneur-Generaal van Ned.Indië was.
De Brusselse missie december 1926 – december 1927
De voorbereidingen van de missie zijn in het najaar van 1926 begonnen.
De ontdekking van de zwangerschap, de rol van Prins Hendrik als de
verwekker en zoals al aangegeven de grote gevolgen w.o. het voortbestaan
van de monarchie en andere staatsrechtelijke complicaties maakten
absolute geheimhouding noodzakelijk.
In die zin is de missie nog steeds als ‘geslaagd’ te omschrijven.
Op grond van de huidige stand van zaken in het onderzoek wordt
aangenomen dat een van de doelen van de in december 1927 afgebroken
Brusselse missie was om het toen nog ‘ongeboren kind’, indien het gezond
en wel ter wereld zou komen, te voorzien van een lage adellijke afkomst
en de Belgische nationaliteit. Er zijn verschillende aanwijzingen dat
de zuigeling eerst bij de St. Annastichting, afdeling Den Haag werd
ondergebracht en pas in april 1927 volgens de valselijk opgemaakte
documenten naar Moederheil Breda is overgeplaatst. Tot het vonnis in
juni 1936 bleef ze bij de Rooms Katholieke stichting Moederheil. Beide
genoemde instellingen werden geleid door de ‘Kleine Zusters van de
Heilige Jozef.
Er zijn meerdere aanwijzingen dat al in een vroeg stadium meer
voorbereidingen op het gezantschap in Brussel gaande waren om de missie
te doen slagen. Voorzover nu duidelijk is kwam de Brusselse route via
het oude adellijke geslacht van Vredenburch uit de koker van Jhr. Frans
Beelaerts van Blokland [ chef diplomatieke zaken] en hoofdcommissaris
van ’t Sant in nauw overleg met Wilhelmina.
Francois van ’t Sant gaf in zijn vreemde verhaal aan dat hij in het
bezit was van een door de gezant van Vredenburch ondertekende verklaring
van vaderschap. Een bewijs daarvan werd tijdens die ontmoeting niet
getoond.
Hier wordt aangenomen dat zo’n verklaring wel degelijk onderdeel van de
missie in de voorbereidende fase was. In zijn ‘geloofwaardige’ verhaal
gebruikte van ’t Sant dit gegeven. Indien er een ondertekende verklaring
zou hebben bestaan dan kan dat alleen betekenen dat de gezant uit
volstrekte loyaliteit tegenover Hare Majesteit deel werd van deze
‘geheime’ missie.
Op zijn begrafenis hield minister-president de Geer een toespraak
waarin hij de gezant omschreef als “een beproefd dienaar van koningin en
land. Dat dat enige troost mag zijn”.
Als er al iemand in aanmerking kwam voor mogelijke ondertekening van
die verklaring van vaderschap, dan was dat zijn zoon Jhr. Heinrich van
Vredenburch, die volgens de broer van de dode gezant pas na betaling van
40.000 gulden op 10 december 1927 over het gedrag van zijn vader werd
ingelicht maar zich in de jaren daarna van de affaire afzijdig hield.
Hij was het die zich volgens openbare bronnen nogal verzette, toen Jhr.
Jan van Vredenburch, de broer van de overledene, in 1932 een civiele
procedure tegen van ’t Sant wilde beginnen. Opvallend is een
krantenartikel van 28 november 1932, waarin jhr. Jan van Vredenburch
genoemd werd als rijkslandbouw-consulent bij het gezantschap in Berlijn,
waar Johan Paul graaf van Limburg Stirum de scepter zwaaide.
Uiteindelijk stemde de zoon er toch mee in. Deze broer was tot 1932 de
onbezoldigde Nederlandse rijkslandbouw-consulent in België, die in de
jaren daarvoor onderzoek deed naar Elisabeth le Roi en navraag bij van
’t Sant deed over de niet bestaande’ minnares van de gezant. Hier wordt
verder verwezen naar de bestaande literatuur over deze zaak w.o. het
boek ‘ Van de prins geen kwaad’ [1982] van Hugo Arlman en Gerard Mulder.
Dat ze niet bestond kon de familie in de civiele procedure na de
aanklacht van Jhr. Jan van Vredenburg, die in 1932 dus namens de zoon
Jhr. ‘Hendrik’ van Vredenburg tegen van ’t Sant was ingediend, niet
aantonen.
Vast staat dat bij Beschikking Arrest Pb. Den Haag van 5 oktober 1928
de Duitse voornamen van deze zoon werden veranderd. Er is ook een bron
die als datum 28 februari 1928 vermeldde. Zijn eerste voornaam
‘Heinrich’ werd toen ‘Hendrik’, roepnaam ‘Henny’. Wanneer de zoon het
verzoek tot naamsverandering heeft ingediend is nog niet achterhaald.
Opvallend en een gegeven dat nader onderzocht zal worden is een
aangetroffen notariële akte, waarvan Philip Dröge in zijn boek ‘Het
Oranje- kapitaal’ melding maakte. Het betrof de verkoop op 6 november
1937 van een perceel grond [ 10 acres] met ‘real estate’ in Glades
County, Florida, voor 1 dollar aan koningin Wilhelmina. Ene Dr. Lee
Leroy Henry uit North-Carolina deed dat naar eigen zeggen uit
bewondering voor Wilhelmina.
Naar nu is gebleken verkocht deze weduwnaar uit Buncombe County,
North-Carolina, op dezelfde dag een aangrenzend stuk land [10 acres] met
‘ real estate’ aan koning Georg VI van Engeland. Ook voor 1 dollar.
In de ‘Warranty Deed’ 25417 staat vermeld: ” To have and to hold unto
the said queen Wilhelmina, her heirs and assigns for ever.” Onder nummer
25418 staat dezelfde tekst m.b.t. koning George VI en zijn erfgenamen.
De naam ‘le Roi’ kent overigens verschillende varianten zowel in
Europa als in de VS en Canada. Ook op passagierslijsten van schepen die
o.a. vertrokken vanuit Antwerpen en Hamburg, treft men deze naam aan.
De dadendrang van Wilhelmina’s schutsengel
Op grond van het bizarre ‘Elisabeth le Roi’ verhaal kan achteraf niet
anders dan geconcludeerd worden dat de plotse dood van de gezant op de
avond van de 3e december 1927 voor de Haagse hoofdrolspelers in de zeer
geheime missie om Marie Claire, een kind van prinses Juliana, via het
gezantschap in Brussel een door de koninklijke familie verlangde
toekomst te verschaffen, een zeer onverwachte tegenslag was.
Gezien de dadendrang van hoofdcommissaris van ’t Sant op de zondag na
het overlijden van de gezant en het door hem bedachte verhaal, moet die
onverwachte gebeurtenis ten paleize nogal paniek hebben veroorzaakt.
Vaststaat dat minister van Buitenlandse Zaken, jhr. F. Beelaerts van
Blokland toen in Genève verbleef voor beraadslagingen van de Volkenbond
over een conflict tussen Polen en Litouwen, waardoor nauw en direct
overleg over de gevolgen voor de geheime missie en de te volgen
strategie na de ontstane situatie onmogelijk was. De jonkheer was ook
niet op de begrafenis van de gezant.
Vreemd is dat de schrijver A.den Doolaard niet heeft willen onderzoeken
wanneer en waar precies het eerste onderhoud tussen van ’t Sant en Jhr.
Jan van Vredenburch, de jongere broer van de overledene, plaatsvond.
Van ’t Sant had namelijk op zondagmiddag 4 december al contact
opgenomen met burgemeester Patijn van Den Haag en op zijn advies later
die middag ook met de minister van Buitenlandse Zaken van Karnebeek, een
vriend van de familie van Vredenburch. Nadat de minister kennis had
genomen van het verhaal over ‘Elisabeth le Roi’ en de regeling die van
’t Sant met de familie wilde treffen, nam de minister, namens de
hoofdcommissaris, contact op met jhr Jan van Vredenburch om de kwestie,
gezien het delicate karakter, discreet en op snelle wijze af te
handelen.
De datum en de ontmoetingsplek werd in 1935 in het arbitrale vonnis van
de ereraad echter niet vermeld. In zijn boek schreef den Doolaard dat
die feiten onbelangrijk waren. Van belang was, zo schreef hij, alleen
datgene wat tussen die twee voor de begrafenis besproken was. Het
verzonnen ‘Elisabeth le Roi’ verhaal dus.
Dat de jongere broer van de gezant die datum en plaats van ontmoeting
zelf ook niet heeft genoemd maakt dit nog vreemder omdat oom Jan heeft
verklaard dat hij ‘piëteitshalve’ de weduwe en ook de zoon buiten de
zaak wilde houden, maar Jhr. ‘Henny’, toen nog Heinrich van Vredenburch,
de ‘uit het lood geslagen’ en volgens zijn oom ‘nauwelijks volwassen’
rechtenstudent, moest officieel toestemming geven voor de afgesproken
geldtransactie die de lippen van Elisabeth le Roi moesten verzegelen. De
mededeling die de enige erfgenaam van zijn oom Jan te horen kreeg was
dat er iets met zijn vader gebeurd was, waar hij niet naar vragen mocht,
dat het ging over een bedrag van 40.000 gulden en dat het niets
oneervols betrof. Dus ook de oom begon, indien het zich volgens zijn
latere verklaring zo afspeelde, te liegen.
Geen enkele bron vermeldt of de 3e jaars student rechten en enige
erfgenaam van de gezant in deze zaak ooit is gehoord in de zaak
‘Elisabeth le Roi’. Wel wordt melding gemaakt dat hij zeer veel moeite
had met de pogingen van oom Jan om klaarheid in deze duistere zaak te
brengen, hoewel het ging over de eer en goede naam van zijn vader en
zijn familie. Uiteindelijk heeft oom Jan hem met veel overredingskracht
en getoonde onderzoeksresultaten toch over weten te halen om namens de
directe nazaat van de overleden gezant in 1932, na de dood van zijn
moeder, een officiële klacht bij het OM in te dienen tegen van ’t Sant.
In datzelfde jaar begon, zoals al geschreven, de bijzondere en lange
diplomatieke loopbaan van de ‘snel van begrip zijnde’ jhr. Mr. ‘Henny’
van Vredenburch, die na de oorlog het diplomatieke spel van aftasten en
manoeuvreren zeer goed beheerste en daardoor ook een sturende invloed
uitoefende.
Hier wordt aangenomen dat de zoon via zijn vader een rol in de geheime
missie was toebedeeld met betrekking tot de verklaring van vaderschap
van Marie Claire. Vanuit dat gegeven, voortvloeiend uit de hypothese,
wordt de komst van hoofdcommissaris van ’t Sant en zijn verzonnen
‘Elisabeth’ verhaal voorzien van een meer logisch kader, waarbinnen
drijfveren en motieven van zijn onverwachts bezoek in een ander licht
komen te staan.
Hier wordt ook aangenomen dat zoon ‘Henny’ de enige was die na de dood
van zijn vader toegang had tot diens persoonlijke archief .
In ‘van de prins geen kwaad’ wordt vermeld dat van ’t’ Sant voor de
ereraad in 1934 heeft verklaard dat de zoon van de gezant, jonkheer
Henny van Vredenburch zelf brieven, 40.000 gulden en een portret van een
dame in de bureaula van zijn vader had aangetroffen en die later heeft
vernietigd. De zoon heeft dat nimmer hoeven te ontkennen of te
bevestigen. Oom Jan ontkende het verhaal dat van ’t Sant voor de ereraad
verklaarde.
Elisabeth le Roi was kroonprinses Juliana
De schrijver A. den Doolaard vroeg zich in 1980 af wat koningin Wilhelmina wist van de zaak van Vredenburch.
30 jaar na Lou de Jong’s onthulling in 1979 over de verwekkersrol van
prins Hendrik kan, op grond van dit onderzoek, bevestigd worden dat
koningin Wilhelmina wel degelijk volledig van deze zaak op de hoogte
was. Duidelijk is ook dat van ’t Sant in december 1927 handelde in
opdracht van Wilhelmina na overleg met jhr. Beelaerts van Blokland in
Zwitserland. Over de dood van de gezant werd het ministerie van
Buitenlandse Zaken nog op de avond van de 3e december 1927 geïnformeerd.
De gezant in Brussel was één van de betrokkenen bij de geheime missie
die voorbereidingen troffen om de toekomst van het tijdelijk in
Moederheil ondergebrachte kind van prinses Juliana op verzoek van
Wilhelmina een door haar ‘gewenste’ vorm te geven. Door de afwezigheid
van de andere hoofdrolspeler Jhr. Frans Beelearts van Blokland moest van
’t Sant onder grote tijdsdruk proberen te voorkomen dat het ‘geheim van
Oranje’ door het plotseling wegvallen van de meest centrale figuur in
de geheime missie, zou kunnen uitlekken.
De vraag is dus of van ’t Sant wist of de gezant in de
voorbereidingsfase zijn zoon ‘Heinrich’ al in vertrouwen genomen had, en
indien dat zo was, dan moest van ‘ Sant zich ook afvragen of deze jonge
intelligente student, aangeslagen en in rouw gedompeld, daarover zijn
mond zou kunnen houden. Nu is duidelijk dat hij zijn lippen toen
definitief verzegelde.
Daarbij kwam nog een risicovol gegeven m.b.t. het persoonlijke archief
van de gezant waarin zich mogelijkerwijs stukken, brieven, notities,
aanwijzingen e.d. bevonden die absoluut geheim moesten blijven. Ook dit
werd onderdeel van het ‘Elisabeth le Roi’ verhaal dat van ’t Sant verzon
om zijn verborgen ‘koninklijke’ agenda, het afbreken van de geheime
missie, onder moeilijke omstandigheden te verwezenlijken.
Een shocking verhaal dat behalve de zoon, ook de broer van de gezant
deed zwijgen, totdat dit familielid langzaam argwaan kreeg en op 7
november 1929 zijn eerste brief aan van ’t Sant schreef. Zoals al
aangegeven kon de zoon in 1932 niet anders meer dan zijn oom Jan van
Vredenburch uiteindelijk toestemming geven om namens hem een aanklacht
tegen van ’t Sant, de hoofdcommissaris van politie van Den Haag in te
dienen wegens oplichting en valsheid in geschrifte.
Dat de zaak van Vredenburch verbonden was met de koninklijke familie
wordt ook duidelijk door de sturende en trainerende rol van koningin
Wilhelmina en andere direct betrokkenen in de lange procesgang en de
vernietiging, op één dossier na, van ook haar eigen archiefstukken in de
zaak van Vredenburch.
De historicus Lou de Jong over van ‘ t Sant, nadat hij in 1935, na zijn
eervol ontslag als hoofdcommissaris van Politie, door koningin
Wilhelmina in particuliere dienst genomen was: “Het spreekt vanzelf dat
koningin Wilhelmina hem voor zijn houding en vooral ook voor het offer
dat hij gebracht had, ten diepste erkentelijk was. Nadien vertrouwde zij
niemand méér dan van ’t Sant; wie had ooit zo overtuigend kunnen
bewijzen dat hij haar vertrouwen waard was ?”
A. den Doolaards antwoord in 1980 hierop was: ” Mijns inziens
suggereren deze bewoordingen, zonder dat zij vergezeld gaan van
enigerlei bewijs, dat koningin Wilhelmina geweten zou hebben hoe van ’t
Sant de naam van prins Hendrik had gesauveerd ten koste van die van haar
gezant in Brussel; kortom, dat zij, de Landsvrouwe, zijn. zacht
gezegd, hoogst onbetamelijk gedrag ten nadele van een vooraanstaand
landsdienaar had gedoogd om het Oranje-blazoen onbesmet te houden”.
Op 6 december zond de koningin een telegram naar de weduwe en de zoon van gezant van Vredenburch.
Op de begrafenis werd Wilhelmina vertegenwoordigd door jhr. Mr. W.M. de
Brauw, kamerheer in buitengewone dienst en tevens rechtsgeleerd
adviseur van H.M. en haar thesaurier jhr. H.J. Repelaer van Driel. Prins
Hendrik was persoonlijk aanwezig evenals minister-president de Geer die
een toespraak hield. Ook jkvr. M.A. Snoeck, de echtgenote van niet
aanwezige hoofdrolspeler jhr. Frans Beelaerts van Blokland, was er
natuurlijk.
Of hoofdcommissaris van ’t Sant, de bedenker van het, volgens de zoon,
ongeloofwaardige verhaal over Elisabeth le Roi en haar zoontje ‘Henny’,
zich onder de rouwenden bevond is niet bekend. Feit is wel dat in deze
affaire Elisabeth als fantoom een glansrol vertolkte, waarmee ze velen
in hun zoektocht naar haar ware identiteit om de koninklijke tuin der
lusten heeft geleid.
Ook de naam ‘Henny’ van Elisabeth’s zoontje is een intrigerend feit in
deze, omdat beide bronnen in relatie tot prins Hendrik aangeven dat het
om een meisje ging dat op 11 maart 1927 bij de stichting Moederheil werd
ingeschreven en na de afgebroken missie eerst door de ‘Kleine zusters
van de Heilige Jozef’ is opgevoed en tot haar 9e jaar in een
Roomskatholiek weeshuis geplaatst.
De naam ‘Henny’ werd in 1928, zoals al vermeld, de roepnaam van jhr. Heinrich van Vredenburch, de zoon van de overleden gezant.
Dit soort ogenschijnlijke toevalligheden kunnen er ook op duiden dat
het troebele verhaal van hoofdcommissaris van ’t Sant naast misleiding
en zwijggeld nog een boodschap bevatte. Zou dat zo zijn dan kan die
onbekende ingewijde niemand anders zijn dan jhr. Henny’ van Vredenburch.
Gelet op zijn houding in deze familie-affaire, zijn diplomatieke
loopbaan vanaf 1932, het op disponibiliteit stellen van de diplomaat
jhr. Henny van Vredenburch in 1933, de huwelijksproblemen eind 1934,
zijn naderende ontslag uit de diplomatieke dienst en zijn overtocht
onder de vleugels van Wilhelmina op 13 mei 1940 naar Engeland, dan is
dat bepaald niet uit te sluiten.
Voor hoe het later in de praktijk toeging en welke instanties erbij
betrokken waren in de o.a. door de stichting Moederheil [het latere
‘Valkenhorst’] beheerde instellingen wordt hier verwezen naar het boek ”
Wie geschoren wordt moet stil zitten”; de omgang van Nederlandse
meisjes met Duitse militairen, geschreven door Monika Diederichs [online
op internet]. Het geeft een beeld van de ontstaansgeschiedenis van de
jeugdzorg, de rol van de lokale voogdijraden in relatie tot o.a.
Moederheil Breda, het Bisdom Breda en het openbare Armbestuur. Deze
laatste ging over de financiën m.b.t. de zorg en opvoeding van de
kinderen. De 47.000 gulden die van ’t Sant ontving van de familie van
Vredenburch zal, omdat de geheime missie moest worden afgebroken, zeer
waarschijnlijk gebruikt zijn om Marie Claire’s langjarig verblijf onder
de hoede van de congregaties te bekostigen.
In welke vorm, een eenmalig bedrag of in termijnen, dat werd gegoten is niet bekend.
Op 11 maart 1948 werd Marie Claire 21 jaar. Dat betekende wettelijk dat
aan het voogdijschap een einde kwam. Op 6 september van datzelfde jaar
werd haar moeder, prinses Juliana, koningin der Nederlanden.
De verbanning van Marie Claire 1936
Onder de regenten die betrokken waren bij de verbanning van Marie
Claire waren ook enkele leden van de familie van Mierlo. Jacob H. van
Mierlo was in juni 1936 de secretaris van de Voogdijraad Breda. E.L.H.M.
van Mierlo was wethouder te Breda en lid van het Burgerlijk Armbestuur
aldaar en dan was er ook nog het bankiershuis Van Mierlo & Zn, die
net als de bankiers Ingenhousz geld van de wezen beheerde. De laatst
genoemde in opdracht van het RK Burgerweeshuis Breda. Mr. G.J.M.
Ingenhousz was trouwens ook president van de Arr. rechtbank, waar
rechter jhr. Mr. Lodewijk J.M. van Sasse van Ysselt het vonnis over de
verbanning van Marie Claire velde. Zijn dochter Marianne Auguste van
Sasse van Ysselt [ 1925-1999] trouwde later met Caspar E.A.M. van de
Mortel [1917-2005], de zoon van de wethouder en latere burgemeester van
Tilburg, die in juni 1936 in de rechtszaak over de verbanning voorzitter
van de voogdijraad van Tilburg was. Auguste Henri Marie, de broer van
rechter jhr. Lodewijk van Sasse van Ysselt was kapelaan van de
St.Annaparochie aan de Haagweg in Breda. Hun zus Marie Olivie Josephine
was als liefdezuster werkzaam in Tilburg bij de Goede Herder, waar
Cornelia Roovers in 1935 werd ondergebracht.
Dr. Jacobus Johannes van Mierlo was bankier/geneesheer en Herman J.A.
van Mierlo was pastoor en deken van Roosendaal, de plaats waar Cornelia
Roovers voor haar opname in de Goede Herder in 1935 op Bloemenmarkt 13
verbleef. Tijdens de vele gerechtelijke procedures schreef Marie Claire
in 1995 onderstaande brief aan minister Hans van Mierlo.
In juni 1934 stierf hoofdrolspeler prins Hendrik. Dat was ook het jaar
waarin de geheime ereraad werd ingesteld om “de zaak Van ’t Sant” te
onderzoeken. In die ereraad werden de volgende personen benoemd.
De voorzitter werd jhr. Ch.Ruijs de Beerenbrouck , o.a. kamerheer in
Buitengewone Dienst van Wilhelmina van 1913 tot april 1936. Zijn zus
jkvr. Louise M.E.A. Ruijs de Beerenbrouck [1975-1948] was religieuse in
Den Haag.
Van de leden van de ereraad was alleen deze jonkheer in het bezit van
het enige exemplaar van het eindrapport, die hij ondergebracht in zijn
persoonlijk archief. Of dat enige exemplaar deel van zijn nalatenschap
uitmaakte of dat het ergens in bewaring is gegeven, is niet bekend. De
mogelijkheid dat het onderdeel van het ‘geheime pak papieren’ was die
Wilhelmina in 1935 in de kluis bij haar eigen Kabinet deponeerde en het
op 7 mei 1940, vlak voor haar vlucht naar Engeland, ophaalde, kan dus
ook niet worden uitgesloten. De jonkheer stierf op 7 april 1936, nog
geen jaar nadat de ereraad op 28 juni 1935 haar zeer milde oordeel over
Van ’t Sant had uitgesproken. Niet lang na zijn dood, op 30 juni, werd
de officiële verbanning van Marie Claire uitgesproken en op 6 juli 1936
werd het 9jarige weeskind overgebracht naar het jongensinternaat ‘Huize
Nazareth’ in Tilburg op basis van vals opgemaakte documenten. De overige
drie leden waren de rijksadvocaat, jhr. Mr. W.M.de Brauw, optredend als
advocaat van F. van ’t Sant en van het Koninklijk Huis. Zijn zoon jhr.
Jaap de Brauw was, toen in december 1927 de affaire ‘Elisabeth Le Roi’
begon, een Utrechtse studievriend van jhr. Henny van Vredenburch, de
zoon van de overleden gezant in Brussel; jhr. B.C. de Savornin Lohman,
tot 1924 raadgever van Wilhelmina, een functie die jhr. Frans Beelaerts
van Blokland vervulde sinds zijn benoeming in 1933 tot vice-president
van de Raad van State en de hoogbejaarde jhr. Mr. A.F.O. van Sasse van
Ysselt. Net als Ruijs de Beerenbrouck ook van katholieke huize. Volgens
openbare bronnen is tijdens dit onderzoek van de ereraad de naam van
prins Hendrik niet gevallen.
Op 1 januari 1935 werd hoofdcommissaris van ’t Sant bij Koninklijk
Besluit eervol ontslagen. Op diezelfde dag trad hij in dienst bij
koningin Wilhelmina als haar opofferingsgezinde beschermengel en enige
vertrouweling in private zaken, een dienaar van de kroon die vanaf de
geboorte van Marie Claire in 1926 het koningshuis van een naderende
ondergang heeft gered.
Vanaf 1 juni 1935 verschenen er in de pers artikelen over de ‘geheime’
ereraad en de zaak van ’t Sant. Het strafrechtelijk vooronderzoek onder
leiding van rechter-commissaris Mr. A.W.J. van Vrijberghe de Coningh in
de zaak van ’t Sant werd voortgezet ondanks Wilhelmina’s pogingen dat
te voorkomen. Zoals al geschreven werd dat vooronderzoek in 1938
beëindigd wegens gebrek aan levering van bewijs.
Voor de verbanning van Marie Claire in juni 1936 waren al vanaf 1929
jhr. Frans Beelaerts van Blokland en zijn studievriend J. P. graaf van
Limburg Stirum, de gezant in Berlijn, bezig met een geheime missie in
opdracht van koningin Wilhelmina, om een geschikte huwelijkspartner voor
prinses Juliana te vinden. Eind 1935 kwam prins Bernhard in beeld,
gevolgd door een eerste ontmoeting op 11 februari 1936 met Juliana in
hotel Iglerhof in Igls in Oostenrijk. Op 15 augustus 1936 verloofde het
paar zich.
In datzelfde jaar werd de latere commandant van de Prinses Irene
Brigade, majoor jhr. Jan Beelaerts van Blokland [roepnaam Mickey] een
vriend van prins Bernhard. Deze jonkheer was een zoon van jhr. Johannes
Beelaerts van Blokland, lid Eerste Kamer en de broer van jhr. Frans
Beelaerts van Blokland, een hoofdrolspeler in de zaak van ’t Sant.
“Majoor Mickey” kan dus verbonden zijn aan het verdwenen “pak papieren’
dat pas na Wilhelmina’s dood door Juliana mocht worden ingezien.
Vaststaat dat pas in de rechtszaak van juni 1936 Marie Claire officieel
een valse identiteit kreeg en voor de Staat der Nederlanden ‘Maria
Jacoba Roovers’ werd. Vanaf dat moment werd het valselijk opgemaakte
document van de Burgerlijke Stand te Ginneken uit 1927, als wezenlijk
onderdeel van de geheime missie, voor de rechterlijke macht een
‘authentieke’ document. Het betekende ook dat Marie Claire vanaf 1936 de
Nederlandse nationaliteit had en daarmee kwam een einde aan de geheime
missie van Francois van ’t Sant.
Jonkheer Jan van Vredenburch is er, net als het OM in Den Haag, tussen
1932 en 1938 niet in geslaagd te bewijzen dat Elisabeth le Roi niet
bestond. Van Elisabeth le Roi zijn nergens ‘authentieke’ documenten
gevonden die haar bestaan zouden kunnen bevestigen.
Marie Claire moest in de betwisting van staat bewijzen dat de in 1927
bij de Burgerlijke Stand ingeschreven biologische moeder niet haar
werkelijke biologische moeder was. Die bewijzen waren er. Net zoals er
bewijzen waren dat het gerechtshof in Den Bosch aangekondigde
getuigenverhoren en zittingsdata alsmaar uitstelde, omdat men wist dat
Marie Claire niet meer lang te leven had.
In 1997 verscheen bij uitgeverij ‘De Bataafsche Leeuw’ in Amsterdam een
boek getiteld “Belevenissen te Londen 1940-1945”, geschreven door jhr.
Gerard Beelaerts van Blokland [1908-1997], de oudste zoon van
hoofdrolspeler jhr. Frans Beelaerts van Blokland. Uit deze
gefragmenteerde herinneringen blijkt dat deze ordonnansofficier van
koningin Wilhelmina de feitelijke gang van zaken in de zaak van ’t Sant
niet kende en dat zijn vader er ook nooit over gesproken heeft.
Hieronder drie citaten uit dat boek:
– “Vroeger had ik mij nooit in ‘de zaak Van ’t Sant’ verdiept. Ik wist
wel dat de zaak heel ingewikkeld was. Men kon er niet uitkomen. Het was
dus logisch dat de ereraad waarin ‘mijn vader’ zitting had,
concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de schuld van de heer
van ’t Sant, die namens een bevruchte vrouw financiële genoegdoening had
gevraagd van de vader van het kind. Die vader was intussen overleden.
De zoon wilde het liefst dat werd betaald en de zaak in de doofpot werd
gestopt, maar de broer van de overleden vader meende dat Van ’t Sant het
gehele verhaal had verzonnen om zichzelf te verrijken. Dit alles
speelde zich af in 1927.”
– “Ook toen ik de heer Van ’t Sant in Engeland gedurende de oorlog
geregeld ontmoette heb ik nooit over deze zaak gesproken. Wel heeft hij
mij verteld, dat hij namens de Koningin geld moest overmaken naar zijn
broer in Zwitserland om bepaalde betalingen te kunnen verrichten. Ik heb
daar nooit verder naar gevraagd noch over gedacht. De zaak ging mij
niet aan en gezien de regel ‘horen, zien en zwijgen’ wilde ik ook niet
teveel weten, dat zou mij misschien in de verleiding brengen om te gaan
praten.”
– “Mijn vader, die lid was geweest van de commissie inzake de
beoordeling van de handelingen van de heer Van ’t Sant, vond geen
aanleiding om de koningin in overweging te geven het vertrouwen in Van
’t Sant op te zeggen. Hierbij wil ik aantekenen dat ‘de zaak Van ’t
Sant’ het eerst uit NSB-hoek in de publiciteit is gebracht. Dat is
gedurende de oorlog doorgegaan met het gevolg dat de rol van Van ’t Sant
in betekenis afnam naarmate in Nederland, dankzij behendige
nazi-stokerij, het wantrouwen ten opzichte van hem toenam.” [einde
citaten]
Zoals al eerder vermeld was zijn vader geen lid van de ‘geheime’ ereraad. Zijn vader Jhr. Mr. Frans Beelaerts van Blokland was als hoofdrolspeler wel nauw betrokken bij de samenstelling van de ereraad in 1934 en werd als ‘getuige’ in de zaak Van ’t Sant gehoord.
De foto is genomen in april 1926, toen de nog 16-jarige Juliana bijna drie maand zwanger was.
Volg het spoor terug 3
Hieronder Marie Claire’s brief van 30 juli 1995 aan koningin Beatrix, die door interventie van Felix Rhodius, toentertijd directeur van het Kabinet der Koningin, niet op het bureau van de koningin belandde, maar ter afhandeling werd doorgestuurd naar het Ministerie van Justitie. Pas op 13 januari 1996 kwam er antwoord van Mr. ten Siethoff die, namens de staatssecretaris, Marie Claire adviseerde contact op te nemen met het FIOM in Den Bosch.
De verbanning van Marie Claire 1936 [vervolg]
Hieronder een gedeelte uit het verzoekschrift van de voogdijraad Breda om de 9-jarige Marie Claire uit het weeshuis aan de Nieuwstraat in Breda te verbannen.
In naam der Koningin!
23 oktober, 2010
Door Wim Dankbaar en Micha Kat
Met veel dank aan www.klokkenluideronline.nl
Maar wie is dat eigenlijk? Onze Koningin? Dat is de vraag die wordt gesteld in een nieuw boek van Ine Veen.
OVER DIT BOEK:
Er circuleren al jaren geruchten dat de koningin helemaal geen recht
heeft op de Nederlandse troon en er dus onwettig zit. In 1884 stierf de
allerlaatste echte prins van Oranje, en nu hebben we ineens een hele
familie. Hoe kan dat eigenlijk…? Wat is er waar van alle onwettige
kinderen van prins Hendrik en prins Bernhard? Is Beatrix eigenlijk wel
het eerste kind van Juliana, want wie is die geheimzinnige Marie-Claire?
Hoe kwamen die Oranjes bovendien aan dat enorme fortuin dat ze zouden
bezitten? Alleen door de Shell-aandelen van Wilhelmina? Een zeer
ongewoon boek dat ons koningshuis kritisch tegen het licht houdt. De
uitkomst is verrassend: misschien is deze familie wel even ´koninklijk´
als u en ik.
De verschijning van dit boek deed deed mij terugdenken aan Marie Claire
(1926-1997), die in feite onze Koningin had moeten zijn na Juliana.
Maar als incestueuze dochter van Juliana en diens vader Prins Hendrik,
was dit uiteraard geen haalbare kaart. Het verhaal dat de koningin een
product is van een inter-familiaire bevruchting van vader op dochter,
die op dat moment ook nog minderjarig is, is natuurlijk niet verkoopbaar
aan het Nederlandse volk. De Lockheed-affaire en het NSDAP-lidmaatschap
van Bernhard zijn daarbij kinderspel. Allemachtig. Dit doet de
buitenechtelijke escapades van Bernhard verbleken, zoals
geschiedschrijver Jan Kikkert het aan mij verwoordde. Dus werd Marie
Claire direct na haar geboorte bij de vuilnisbak gezet en beroofd van
een stabiele jeugd en de wetenschap wie haar ouders zijn.
Maar van wie komt dit verhaal nu eigenlijk? Wie is daar de bron voor?
Welnu, een betrouwbaarder bron kunnen wij u niet bieden. Een bron van
naam en faam. Strafrecht-geleerden van het grootste formaat. De bron is
namelijk het advocaten-echtpaar Carrie en Geert Jan Knoops (foto: Carry
Knoops) die Marie Claire jarenlang hebben bijgestaan in haar strijd voor
het recht om te weten wie haar ouders zijn. “Het meest geheime dossier
van ons kantoor”, noemt Carry het. Zij vertelde aan Micha Kat dat Maria
Roovers, die zichzelf liever Marie Claire noemde, de geheime dochter was
van wijlen Prins Hendrik (de prins-gemaal van Wilhelmina) en zijn
dochter wijlen koningin/prinses Juliana, die dit kind op 17 jarige
leeftijd gebaard zou hebben. Sindsdien is er veel gebeurd, hebben wij
veel geleerd en zijn gefascineerd door dit verhaal, dat wat ons betreft
een grotere tragedie is dan Romeo en Julia, met dit verschil dat het
niet verzonnen is.
Voorts is mij gebleken dat tot nu toe geen van de reguliere media zijn
vingers wil of durft te branden om het verhaal te brengen, terwijl ik
van mening ben dat het historisch en staatsrechtelijk, een belangrijk
drama is met de ingrediënten van een Ludlum-thriller. Dus behalve
leerzaam ook nog spannend en tragisch.
Waarom de Knoopsen dit grote geheim menen te moeten bewaren en vooral
voor wie, begrijp ik nog steeds niet, maar het hoeft ook niet meer. De
last is postuum van hun schouders genomen door Marie Claire zelf.
Medewerkers van deze site ontdekten na intensief Googelen dat Marie
Claire zelf een uitgebreid dossier heeft achtergelaten via haar steun en
toeverlaat pater Gerard Timmers, die een paar jaar later overleed dan
zijzelf. Deze heeft het hele levensverhaal van Marie Claire in 2001,
vlak voor zijn dood, geschonken ter openbare inzage aan het Katholiek
Documentatie Centrum van de Radboud Universiteit. Na enige discussie met
archivaris Peters of het dossier inderdaad openbaar was, er was
namelijk nooit om inzage gevraagd, bleek dat pater Timmers het inderdaad
voor de openbaarheid had bedoeld, zodat het verhaal van Marie Claire
ooit nog eens met het publiek gedeeld kon worden. Dus togen wij in de
zomer van 2009 met een trio, waaronder Wim en cameraman Eric, naar
Nijmegen, alwaar wij hartelijk ontvangen werden door de heer Peters, die
al klaar stond met een trolley van 10 maagdelijke ordners die elk
honderden pagina’s bevatten. Het was ons meteen duidelijk dat wij de
eersten waren die onze ogen mochten laten glijden over deze schat van
autobiografieën, documenten en correspondenties. Wij hadden echter geen
tijd om dat allemaal te lezen die dag. Dus sloeg Wim aan het
fotograferen met de digitale camera. Omdat zo’n camera slechts een
beperkt aantal pagina’s kan bevatten hebben we een selectie gemaakt van
zo’n 800 pagina’s, welke wij nu graag met u willen en kunnen delen.
Dit is het tragische, aangrijpende verhaal van onze vergeten,
doodgezwegen, weggegooide Koningin. Laten we deze keer maar niet zeggen
In naam der Koningin, maar Uit naam der Koningin.
De eerste pagina luidt:
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090054.JPG
De tweede pagina is derhalve:
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090055.JPG
En zo kunt u zelf het bladzijdenummer in uw browser ophogen tot en met de laatste pagina:
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090866.JPG
Mix de genen van Hendrik, Juliana, Wilhelmina en Beatrix door elkaar en
het eindresultaat is Marie Claire. Bekijkt u de foto’s van pagina 333
tot 344, of 662 tot 667.
Wij willen natuurlijk ook best wat krenten voor u uit de pap halen. Wat
dacht u bijvoorbeeld van deze aangrijpende smeekbede uit 1981 aan haar
moeder. Het is uiteraard opvallend dat Marie Claire deze brief schrijft,
op een moment dat Juliana net de troon heeft overgedragen aan Beatrix.
Marie Claire weet dan al dat zij een beroep doet op het geweten en het
hart van haar moeder, en dus niet de hulp inroept van het Koninklijk
Huis als instituut. Anders had zij deze brief immers aan Koningin
Beatrix geschreven. Het is verder ook logisch dat Juliana haar hart, dat
ongetwijfeld het grootst was van alle leden van onze Koninklijke
Familie, niet kan en mag laten spreken, ook al zou zij het willen.
Bernhard, die alleen al door deze kennis de de facto Koning van
Nederland was, had dit uiteraard nooit en te nimmer toegestaan. Is het
in het licht van dit alles nog verwonderlijk, dat Carrie
Knoops-Hamburger specifiek aan Micha Kat heeft verteld dat het de kennis
was van het bestaan van Marie Claire en van de wijze waarop zij is
verwekt die Bernhard de vereiste leverage gaf waarmee hij Juliana kon
chanteren en de door haar zo vurig gewenste echtscheiding kon
tegenhouden? Vlak voor haar dood heeft Marie Claire -opnieuw volgens
Carrie Knoops- van een lid van de Hoge Raad een brief gekregen waarin
haar werkelijke afkomst werd onthuld. De brief is meegegaan in haar
graf.
Of wat dacht u van deze brief uit 1995 aan haar jongere halfzus c.q. tante :
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090611.JPG
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090612.JPG
Herinnering 1:
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090610.JPG
Herinnering 2:
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090609.JPG
Eerdere maar licht andere vorm van deze brief aan professor Kooijmans:
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090607.JPG
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090608.JPG
Hier wordt dus duidelijk dat Marie Claire de waarheid reeds lang kent,
maar dat zij ook voelt dat die waarheid niet erkend mag worden:
Kennelijk was mijn geboorte een delicate kwestie. Een kwestie, zó
delicaat, dat ik niet mag weten wie mijn vader en moeder zijn. Aan
diverse (beter ingelichte) zijden viel de naam van Hendrik Wladimir
Albrecht Ernst von Mecklenburg-Schwerin, maar een officiële bevestiging
blijft vooralsnog uit. Omtrent de biologische moeder heb ik zelfs nooit
een vermoeden vernomen. Over haar zwijgt men als gebonden door een
omerta: zij is kennelijk nog veel belangrijker dan deze Hendrik.
Misschien is hiermee verklaard waarom er van alle kanten alles aan wordt
gedaan om mij mijn afkomst te onthouden. Sommige beweren, dat ik het
nóóit te weten zal komen, en één persoon meldde met overtuiging dat
degeen, die erin zou slagen om het aan het licht te brengen,
geschiedenis zou schrijven.
Dat haar advocaten de waarheid ook kenden, blijkt wel uit pagina 820:
Helaas laat Geert Jan, net als in de Deventer Moordzaak, de nodige
steekjes vallen door essentiële getuiges niet op te roepen. Zie hier hoe
MarieClaire daarover klaagt.
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090065.JPG
“U komt niet van hier , u komt uit Den Haag.”
Zuster Coleta op een moment dat zij even alleen was met MarieClaire:
“U bent van koninklijke bloede.”
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090095.JPG
“Als u gevonden hebt wie uw ouders zijn dan zult u ons wel niet meer zien staan”
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090064.JPG
Eerste kerstdag, 1984, Koningin Beatrix: “Zin krijgt ons leven pas als
wij durven gaan staan bij de verdrukten”. Haar bloedeigen halfzus blijkt
daarop een uitzondering te zijn.
Brieven van pater Gerard Timmers (overleden in 2001) aan Joan de Wijkerslooth, voorzitter van het College Procureurs Generaal:
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090720.JPG
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090721.JPG
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090722.JPG
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090723.JPG
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090724.JPG
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090725.JPG
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090726.JPG
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090727.JPG
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090728.JPG
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090729.JPG
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090730.JPG
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090731.JPG
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090732.JPG
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090733.JPG
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090734.JPG
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090735.JPG
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090736.JPG
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090737.JPG
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090738.JPG
http://jfkmurdersolved.com/marieclaire/P1090739.JPG
De hoogste regionen van ons Openbaar Ministerie kennen de waarheid dus
ook. De voorganger van onze Harm is uitstekend op de hoogte gebracht
door pater Timmers. De halve wereld kent de waarheid die niet erkend mag
worden. Bijvoorbeeld ook de Telegraaf. Anita Zijlstra was een
bewonderaarster en vertrouwelinge van MarieClaire in haar laatste jaren.
Marie Claire stierf met de woorden: Ik verlang zo naar mijn moeder.
Wij wensen u veel leerzaamheid met het levensverhaal van onze vergeten
verdrukte Koningin. Wij spreken tevens de wens uit dat er een historicus
en een uitgever opstaan die naar het KDC van de Radboud Universiteit
gaan om het dossier tot boekvorm uit te brengen, Bovendien steunt deze wens van harte.
Bron: Historisch onderzoek