Vijftig jaar geleden werd de eerste Bilderberg-conferentie gehouden. Bedoeld om de moeizame relatie tussen Europa en de Amerika te verbeteren. In Andere Tijden kopstukken van destijds aan het woord, zoals bankier David Rockefeller en… Prins Bernhard. Voor het eerst vertelt hij openhartig over het geheim van Bilderberg in Andere Tijden.
Streng beveiligd, ver weg van opdringerige journalisten en diep verscholen in de bossen van Oosterbeek kwamen in 1954 vooraanstaande staatslieden, financiers en intellectuelen uit Europa en de Verenigde Staten bijeen. Ze waren uitgenodigd door Prins Bernhard om in hotel De Bilderberg te discussiëren over de almaar groeiende kloof tussen Europa en Amerika. Een unieke poging om nader tot elkaar te komen, begrip te kweken voor elkaars standpunten en zo mogelijk consensus te bereiken in een tijd dat Westerse landen steeds meer van mening verschilden over de gevaren van het communisme en tegelijk beseften dat ze niet uit elkaar gespeeld wilden worden.
De oude en de nieuwe wereld
Begin jaren vijftig broeide er iets in de verhouding tussen het oude en het nieuwe continent. De oorlog was nog maar kort voorbij, de wederopbouw ging snel, Europa en Amerika werkten als nooit tevoren samen door de Marshallhulp (1947) en de oprichting van de NATO (1949). Maar toch. Langzaam verschenen er scheurtjes in de vriendschap, zeker nadat in juni 1950 de oorlog in Korea uitbrak. De westerse wereld vocht er onder de vlag van de Verenigde Naties, maar het waren vooral Amerikaanse soldaten die er streden om ‘het wereldcommunisme een halt toe te roepen’. Zo werd het in de Verenigde Staten in ieder geval gevoeld. Voor veel Europeanen stond Korea voor een oorlog aan het andere einde van de wereld; de eigen wederopbouw was van veel groter belang.
Het oude Europa begon te morren over de rol van de Amerikanen. Weliswaar bleven het de bevrijders maar ze vonden ze arrogant, bemoeizuchtig en oorlogszuchtig. Met name de Fransen en Engelsen, zelf ooit wereldmachten, kregen langzamerhand genoeg van de invloed en praatjes van hun bondgenoot. Ze verweten de Amerikanen dat die zich niets gelegen lieten liggen aan de Europese moraal en zich daar ook niet in verdiepten. Er heerste angst dat de harde confronterende Amerikaanse houding tegenover het communisme zou leiden tot een nieuwe oorlog waar niemand op zat te wachten, na de vijf jaar van ellende die net achter de rug was. Vandaar dat velen in Europa pleitten voor een gematigder houding tegenover het communisme en tegenover Rusland, in de hoop dat dit een nieuwe gewapende confrontatie op hun grondgebied zou voorkomen. Bovendien kreeg Europa schoon genoeg van de beperkingen die de Amerikanen hen oplegden in het handelsverkeer. Ze wilden af van een Amerika dat de prijzen controleerde van goud, rubber en tin, van een Amerika dat hen voorschreef wanneer er wel of niet met communistische landen gehandeld mocht worden. Kortom, Europa kreeg het gevoel dat er een denderende kudde Amerikaanse olifanten door hun porseleinkast ging. De afhankelijkheid die de bevrijding had gebracht zorgde voor frustratie.
Andersom hadden de Amerikanen ook heel wat op Europa aan te merken. Vooral de afwachtende lakse houding ten opzichte van het communisme baarde hen grote zorgen. Dat communistische partijen in Italië en Frankrijk ongestoord aan een opmars konden beginnen, was voor de bondgenoten aan de overkant van de grote plas onbegrijpelijk. Er was in Europa duidelijk onvoldoende begrip voor het grote gevaar van het communisme en de toenemende invloed van Rusland. Bovendien ergerden de Verenigde Staten zich aan het nationalistische denken in Europa en hamerden ze keer op keer op meer gezamenlijk politiek en militair optreden. Europa moest zich verenigen om zo een sterkere partner te zijn in de strijd tegen het kwaad.
Prins Bernhard wordt benaderd
Het was rond die tijd, begin 1951, dat de in Londen wonende Pool Joseph Retinger besloot zijn zorgen over de Atlantische verhoudingen om te zetten in een initiatief. John Pomian was destijds persoonlijk secretaris van Retinger: ‘Hij zag dat de initiatieven voor een verenigd Europa vast liepen en voor hem was zo’n Europa de enige manier om een vreedzame toekomst voor Polen te krijgen. De groeiende kloof met Amerika bracht het streven naar Europese eenheid in gevaar en dus wilde hij daar wat aan doen’. De slimme Retinger, die overal in Europa contacten had op hoog niveau, benaderde een aantal vrienden die hij tijdens de oorlog in Londen had leren kennen. Hij wist wel wie hij wakker schudde. Het waren mannen die zijn weerzin tegen het communisme deelden, net als het idee dat een goede relatie met Amerika noodzakelijk was voor het voortbestaan en de groei van een vrij Europa. Bovendien waren het stuk voor stuk pleitbezorgers en uitdragers van de Europese integratie: ‘Het belang van Europa als geheel komt vóór dat van nationale belangen’, aldus Unilever topman Paul Rijkens in een rede voor de BBC in 1953. Last but not least beschikten de leden van het groepje dat Retinger benaderde op hun beurt over een flink netwerk aan invloedrijke vrienden waar ze een beroep op konden doen.
Op die manier staken Paul van Zeeland (ex-premier van België), Paul Rijkens en Prins Bernhard de koppen bij elkaar om samen met Retinger het idee uit te werken: een besloten topontmoeting tussen invloedrijke Europeanen en Amerikanen in de hoop daarmee de verhoudingen tussen beide continenten te herstellen. In een interview in De Telegraaf uit 1961 herinnert Rijkens zich het initiatief als volgt: ‘Retinger kwam bij de Prins en mij op bezoek na eerst contact met mij te hebben opgenomen. Hij sprak over zijn plannen en vroeg of Bernhard hem wilde steunen met het tot stand brengen van contacten met een aantal leidende figuren in West Europa. Bernhard zei onmiddellijk ‘ja”.
De vier heren besloten allereerst de kring van medestanders in Europa uit te breiden. De uitnodigingen van prins Bernhard -een bewuste tactiek om daarbij koninklijk gewicht in de schaal te leggen- brachten al snel een hooggeplaatst gezelschap bijeen van (ex-)politici, industriëlen en regeringsadviseurs. Op 25 september 1952 ontmoetten 11 mannen en de secretaris van Retinger elkaar in Parijs. Baron Francois de Nervo stelde zijn appartement aan de Rue de L’Assumption beschikbaar. Bij de Prins, Retinger, Rijkens en Van Zeeland voegden zich de Britse Labour leider Gaitskell, generaal Gubbins, de Deense ex-minister van Buitenlandse zaken Kraft, de Franse socialistenleider en latere premier Guy Mollet, de Duitse jurist Müller, de Franse ex-premier Pinay, en de Griekse Pipinelis. Secretaris Pomian benadrukt dat alles in het grootste geheim plaats vond. Daarom was er ook gekozen voor een woonhuis: ‘Als maar iemand had gezien dat mensen als Mollet [socialist] en Pinay
op hetzelfde adres samen uren binnen waren, dan had dat heel veel vragen opgeroepen. In het openbaar waren Mollet en Pinay elkaars opponenten’.
Na een kort voorzitterschap van Van Zeeland werd Prins Bernhard
gevraagd de hamer over te nemen. Een man die ze allemaal kenden, een man
uit een nauwelijks bedreigend klein land en bovendien nog koninklijk.
Een mooier uithangbord kon je je niet wensen. En hij wilde. Graag zelfs.
Er werd nog even getwijfeld of hij, en met hem de anderen ook, niet in
problemen kon raken met de constitutionele verantwoordelijkheid. Een
Prins mag zich immers niet met politiek inlaten. Maar ach, als hij zich
niet te veel profileerde dan moest het kunnen. En de bedoeling zou zijn
en blijven dat alles wat besproken werd nooit in de openbaarheid kwam.
Behalve het voorzitterschap werd tijdens de Parijse vergadering ook op
andere gebieden het idee van een bijeenkomst tussen Europeanen en
Amerikanen nader ingekleurd. De topontmoeting zou de vorm van een
onofficiële discussiegroep moeten aannemen. Daarin kon op persoonlijke
titel en vrijuit gesproken worden zonder vrees voor politieke
consequenties, dus zonder aanwezigheid van de pers. Zelfs de lijst van
aanwezigen mocht niet openbaar gemaakt worden opdat het vertrouwelijke
karakter op geen enkele manier geschonden werd. Voorts zouden de
deelnemers integer, van internationaal gewicht, invloedrijk, ruimdenkend
en geen nationalisten moeten zijn. ‘Mensen met een open geest’, zo
omschreef Retinger de ideale gasten volgens zijn secretaris John Pomian.
Communisten en mensen uit dictatoriale landen als Spanje waren minder
welkom. Prins Bernhard kan zich niet herinneren dat er ooit een
communist is uitgenodigd: ‘Er was geen land waar de communistische
partij zo groot was dat er iemand moest worden uitgenodigd. In Holland
in ieder geval niet. Maar ik heb wel vrienden in de CPN gehad,
privé-vrienden, hele goede zelfs.’ De gasten zouden het liefst een breed
spectrum van meningen moeten vertegenwoordigen. Bankiers, juristen,
parlementsleden, (ex-)ministers, vakbondslieden, uitgevers. De
vergadering was er tenslotte om meningen uit te wisselen, nadrukkelijk
niet om besluiten te nemen.
Amerikaanse onwilligheid
De belangrijkste conclusie in Parijs was: wij gaan door, nu de Amerikanen nog. Retinger was al aan het lobbyen geslagen. Uit een brief van de Amerikaanse generaal Drexel Briddle in het archief van de Bilderberg conferenties blijkt dat deze al vroeg van de plannen op de hoogte was maar zich zeer voorzichtig opstelde. En dat geluid hoorden Retinger en Bernhard vaker. De Amerikanen waren het gezeur van de Europeanen een beetje zat, maar zagen vooral niets in het geheimzinnige karakter van de te organiseren bijeenkomsten. Een geheim genootschap paste niet bij democratische openheid. Maar Bernhard gaf niet op en vloog eind 1952 zelf naar de VS om Democraten en Republikeinen te overtuigen van het belang van een gemeenschappelijke conferentie. Overleg met president Eisenhower leverde niets op dan sympathie. Hij wilde in het kader van de verkiezingen wel wat in het openbaar zeggen over het initiatief, maar dat had Bernhard nou weer liever niet. Er zat weinig schot in de zaak en Bernhard hield met moeite de ongeduldige Retinger, die zijn lobby diensten aanbood, met een telegram buiten de deur: ‘Liever geen overkomst andere mensen. Ik regel het zelf’.
Begin 1953 schreef Bernhard een brief aan CIA-directeur Walter Bedell Smith. Ongetwijfeld kenden Bernhard en Bedell Smith, die van 1946 tot 1949 ambassadeur in Moskou was en in de oorlog stafofficier van Eisenhower, elkaar. Bernhard vroeg Bedell Smith hem in contact te brengen met Amerikanen die konden vertellen wat Europeanen fout deden. Daarbij wreef hij hem nog even fijntjes onder de neus dat de publieke opinie in Europa onveranderd anti-Amerikaans was: ‘Domme Europese sentimentaliteit werd aangewakkerd door het proces tegen de Rosenbergs, de activiteiten van McCarthy zorgen voor heel veel schade hier in Europa, terwijl mensen die door de Russen worden veroordeeld helemaal geen publiciteit krijgen. Ik werd hier heel kwaad over, maar kan er niet in het openbaar over schrijven’. In een poging Bedell Smith te doordringen van de noodzaak van een snelle bijeenkomst in Parijs voegde Bernhard daar nog aan toe dat Amerikaanse ambassadeur in Rome onder zware druk stond, Churchill anti-Amerikaanse gevoelens hielp voeden en de gerenommeerde Franse krant Le Monde de Amerikaanse politiek in Europa aan de kaak stelde. De Nederlanders, zo liet Bernhard weten, vormden een uitzondering en waren dankbaar voor de Amerikaanse vrijgevigheid. Kort daarvoor waren de zakken met geld binnengestroomd voor de slachtoffers van de watersnoodramp. Een kleine pleister op de wonde maar niet genoeg: ‘Dus denk ik dat we heel snel iets moeten doen’.
Walter Bedell Smith schoof het verzoek door naar C.D. Jackson. In een kattenbelletje verzocht hij hem de Prins ‘die zich behoorlijk druk maakt’ te antwoorden. Jackson, op dat moment coördinator ‘psychologische oorlogsvoering’ onder Eisenhower en belast met de taak om de Russen daar waar mogelijk in een kwaad daglicht te stellen en de Amerikanen onder de positieve aandacht van de Europeanen te houden, kon geen onbekende zijn voor Bernhard en Retinger. Ook hij had in de oorlog in Londen gezeten, op het hoofdkwartier van de geallieerde troepen. Daar had hij de taak Europeanen op te hitsen tegen de Duitsers. Jackson zag wel wat in het initiatief van de Europeanen en beloofde zo snel mogelijk een Amerikaanse groep te vormen. Maar het verzoek van Bernhard of oud-ambassadeur John Huges de verbindingsman tussen beide groepen kon worden, wees Jackson af: ‘hij is verbonden met de regering, het moet een privé-persoon zijn’. In Amerika kregen politici geen toestemming zich met de club in te laten -de beslotenheid van de beoogde bijeenkomst bleef een struikelblok -, maar grootindustriëlen hapten wel toe. Ook bankier David Rockefeller zag er wel wat in: ‘Het klonk als een goed idee, gezien de problemen en misverstanden tussen de VS en Europa. Voor mij is praten de manier om problemen te benaderen. Ik was toen ook nog jong en een beginner bij de bank, ik was vereerd dat ze me vroegen’.
Amerika doet mee
Uiteindelijk was er nu een club Amerikanen bereid de Europese groep van repliek te dienen. Voorlopig ging dat op papier. Als antwoord op een discussiestuk dat inmiddels door de Europeanen was opgesteld, schreven de Amerikanen in tamelijk felle bewoordingen: ‘In Amerikaanse ogen leidt de intense, alhoewel begrijpelijke angst van de Europeanen voor oorlog, er vaak toe dat ze zichzelf voor de gek houden waar het gaat om het gevaar dat ons allen bedreigt. Zelfs weldenkende en internationaal georiënteerde Amerikanen begrijpen niets van het neutralisme van zoveel Europese intellectuelen, het gemak waarmee die ‘Amerikaans imperialisme’ gelijk stellen aan communistisch imperialisme, hun naïeve geloof in onderhandelingsmogelijkheden met een vijand die bewezen heeft geen enkel vertrouwen te verdienen en hun nogal cynische en gevoelloze opstelling waar het gaat om totalitaire methodes en de imperialistische doelstellingen van het Sovjet-Unie’. De messen waren geslepen. Tegenover de Europese verwijten stonden nu de Amerikaanse. Glashelder werd de eis aan de Europeanen dat ze zich feller zouden verzetten tegen de Russen en tegen het communisme in het algemeen. Amerika beschouwde neutraliteit als lafheid, zag de Duitse herbewapening als een noodzakelijke maatregel ter verdediging van de grenzen met de Sovjet-Unie en pleitte voor een krachtig onverdeeld Europa. De opstellers van het stuk voorspelden zelfs dat de Amerikanen niet langer belasting zouden willen betalen voor hulp aan het ondankbare en verdeelde Europa. Het werd hoog tijd dat Europa leerde op eigen benen te staan door samenwerking op militair, politiek en economisch terrein.
Genoeg stof om eens bij elkaar te gaan zitten en flink te discussiëren. Maar toen Bernhard in december 1953 de Amerikanen uitnodigde voor een eerste ontmoeting, kwamen ze niet. Ze aarzelden nog. Aan de houding van Bernhard kon het niet liggen: in de New York Times van 29 maart 1953 valt te lezen dat hij in de University Club een pleidooi hield voor economische Europese integratie die vooraf moest gaan aan een volgende zeer te wensen stap, namelijk politieke integratie. In september van datzelfde jaar had hij weer naar de pen gegrepen en een noodkreet aan CIA-chef Allen Dulles, de opvolger van Bedell Smith, geschreven waarin hij voor de zoveelste keer benadrukte dat het erg slecht ging met de verhoudingen tussen de VS en Europa. Uiteindelijk gingen de Amerikanen toch overstag en op 7 februari 1954 kwamen ze naar een voorbespreking in Parijs. Daar legde de Amerikaanse groep de kaarten op tafel: het initiatief van een conferentie werd van harte gesteund, maar er zouden alleen mensen afgevaardigd worden, die geen enkele directe verbinding hadden met de politiek. Voor de eerste bijeenkomst werden dan ook louter industriëlen, bankiers en invloedrijke publicisten (die overigens niets hierover mochten publiceren) uitgenodigd. De discussiegroep zou anoniem blijven en ieder zou zijn eigen contacten gebruiken om de Bilderberg ideeën onder de aandacht van zijn regering brengen. Positieve resultaten zouden publiek gemaakt worden om grotere steun voor de ideeën te krijgen. Nu de kennismaking tussen beide partijen in harmonie was verlopen, stond in feite niets een conferentie meer in de weg. De uitnodigingen werden verstuurd door Prins Bernhard.
Tafellakens, tolken en sigaretten
De eerste officiële vergadering vond plaats
van 29 tot 31 mei 1954 in hotel De Bilderberg. Het lag in Oosterbeek,
ver van drukte, mooi in het groen, makkelijk te beveiligen. Een hotel
ook waarvan de naam later wereldberoemd zou worden omdat de
bijeenkomsten vernoemd werden naar de naam van het hotel: de Bilderberg
conferenties. Waarom juist dit hotel werd uitgezocht voor wat later een
historische bijeenkomst zou blijken, weet mevrouw Ogterop die
toentertijd samen met haar man eigenaar was: ‘Wij hadden hier een gast
die van een groot bedrijf was. Mijnheer Rijkens van Unilever. Hij kwam
vaak voor een vakantie en die vroeg ons of die bijeenkomst bij ons
mocht. Met allemaal hoge heren. Hij koos ons omdat het hier veilig was
en hij ons kende. Hij heeft ons ook beloofd dat als er ooit nog een
bijeenkomst kwam in Nederland dat dat nergens anders mocht dan bij ons,
in De Bilderberg. Maar ze zijn nooit meer gekomen’.
De hoge heren
wachtte een verblijf in een hotel dat eigenlijk te klein was voor de
vele gasten. ‘Niet elke kamer had een badkamer. Dus sommigen gingen naar
hotel Wolfheze dat ook van ons was. Een zwembad en een tennisbaan
hadden we niet, maar je kon wel mooi wandelen. En deftig eten was er ook
nog niet. Gewoon, soep, aardappelen, vlees en groenten en iets toe. We
hadden geen conferentiezaal. Voor de grote vergadering gebruikten we de
eetzaal waar we lange tafels neerzetten. De gordijnen die we van zolder
haalden en een beetje vermaakten dienden als tafelkleden. Het was heel
mooi hoor.’ De politie van Oosterbeek, verantwoordelijk voor de
veiligheid van de bezoekers, screende het hotelpersoneel. Mevrouw
Ogterop: ‘We werkten met onze eigen mensen, maar een paar moest ik
vertellen dat ze tijdelijk weg moesten. De politie had gezegd dat zij
niet konden blijven. Ze waren communistisch. Het ging vooral om de
kelners. Die bedienden ook in de zaal. We hadden allemaal pasjes. Overal
stonden politieagenten. Zelfs mijn kinderen mochten niet zomaar naar
binnen lopen’.
Rijkens had de PR-afdeling van Unilever opdracht gegeven de
conferentie te organiseren. En die ging niet over één nacht ijs. De
telefooncentrale van het hotel bleek te klein, dus werden er extra
lijnen aangelegd. Bovendien kwamen er eigen telefonistes, tolken van een
Engels bureau en geluidsapparatuur van Philips waarmee de redes en
discussies werden opgenomen. De toen 18-jarige Astrid van Beek kreeg de
eervolle opdracht van haar baas bij Unilever mee te helpen bij de
organisatie: ‘Ik ben nog op Paleis Soestdijk geweest. Van mijnheer de
Graaff, de secretaris van de Prins kreeg je allemaal informatie en
vragen van huishoudelijke aard. De namen van de gasten gaf de Prins op.
Ook de wijzigingen. En die waren er heel veel. Moest ik steeds weer naar
de drukkerij rennen om alles te laten veranderen. Ik moest de brieven
schrijven, tafelschikkingen regelen, een heel mooi groot boek over
Holland op de kamers leggen, een goeie fles wijn en exclusieve zeep van
Unilever. En oh ja, ze rookten toen nog veel. Je moest onthouden welke
sigaretten ze rookten en die dan klaarzetten. Lucky Strike en Players,
dat waren de merken’.
De deelnemers betaalden hun eigen vervoer, de
Nederlandse Staat de politieagenten die nodig waren voor de
beveiliging. De rekening van het hotel, de tolken, de sigaretten, de
drankjes -totaal zo’n 30.000 gulden – was de verantwoordelijkheid van de
Nederlandse gastheren. Het geld werd bijeengeschraapt door kleine
donaties van Prins Bernhard en Rijkens zelf, maar vooral door
fundraising. Grote Nederlandse bedrijven als Philips, KLM, Hoogovens,
Staatsmijnen, Nederlandsche Handels Maatschappij, Steenkolen Handels
Verenigingen en BPM doneerden gul elk 3.000 gulden.
Hoge heren bijeen
Drie dagen lang was het hotel hermetisch gesloten voor de buitenwereld en kwamen zo’n 75 mannen uit de eredivisie bijeen. Astrid van Beek: ‘Ik wist niet zoveel van wat er gebeurde tijdens de conferentie maar wel dat het om heel veel geheime dingen ging. Om een ontmoeting tussen industriëlen, mensen op regeringsniveau die met elkaar wilden praten. Allemaal indrukwekkende mannen. Ik herinner me nog David Rockefeller; Kanellopoules [minister van defensie], een ruige Griek; De la Vallee Poussin, [Belgisch senator] een deftige heer; Healey [Brits socialistisch parlementslid], een opzienbarende figuur; Faure [Frans parlementslid]; Duchet [voormalig Frans minister]; de Franse delegatie herinner ik me als mooie mannen en Cafiero [Italiaans senator], dat was een soort filmster’.
Prins Bernhard opende de eerste vergadering met een speech waarin hij nog eens duidelijk maakte wat de bedoeling van de bijeenkomst was: ‘Er bestaan veel misverstanden en onenigheden tussen ons, maar ik denk dat we ze kwijt kunnen raken. Als een probleem wordt begrepen, dan is het al voor de helft opgelost. We moeten overeenkomsten vinden en verschillen van mening analyseren en respecteren. Ik hoop dat we zo open en eerlijk mogelijk zijn en dat we als vrienden kritiek op elkaar kunnen hebben.’ Om oeverloos geklets te voorkomen en iedereen een kans te geven werd de spreektijd streng aan banden gelegd. Acht minuten per persoon. Ging je daaroverheen dan rinkelde voorzitter Bernhard de bel. Later zou Agnelli, de baas van Fiat, een verkeerslicht leveren dat met zijn groene, oranje en rode licht de spreker geen uitweg meer bood. Hij leverde er trouwens ook een dame bij die het apparaat bediende.
De agenda voor de ochtend, middag en avondzittingen lag vast en was voorbereid door Prins Bernhard, Retinger en Rijkens aan de hand van papers geschreven door Amerikanen en Europeanen. Naast de formele zittingen waarbij iedereen aan lange tafels rond de voorzitter zat en ten behoeve van de tolken microfoons gebruikte, was er volop gelegenheid voor informele gesprekken tijdens lunch, diner en de vrijgehouden uren. Prins Bernhard hechtte juist aan die mogelijkheden voor contact grote waarde en vroeg de deelnemers expliciet daar gebruik van te maken. David Rockefeller vond dat ook de beste momenten: ‘Ik ben niet zo’n debater, ik luisterde meer tijdens de formele zittingen. Ik praatte vooral veel met mensen buiten de zittingen om’. Rijkens vertelde in zijn interview in De Telegraaf: ‘Er gebeurden tijdens die privé-gesprekken vaak belangrijker dingen dan tijdens de gewone zittingen. Er ontstond vaak een beter begrip voor elkaar’. ‘Ze vergaderden veel. Het werd wel eens laat. Dan zaten ze gezellig te drinken bij het buffet. Bernhard nam altijd een sherry’, herinnert Mevrouw Ogterop zich.
Weg met McCarthy, meer Westerse eenheid
Al op de eerste dag passeerden gevoelige onderwerpen de revue. Zo kwam het kolonialisme van veel Europese landen, dat Amerika veroordeelde, uitgebreid ter tafel. Maar de agenda werd vooral bepaald door speeches en discussies over het communisme en de uitblijvende Europese integratie. Europeanen vonden de angst van de Amerikanen voor de verspreiding van het communisme door de Russen overdreven en hun strijd daartegen immoreel, inhumaan, overdreven hysterisch soms. De Engelsen lieten merken dat de Amerikanen maar beter uit hun land konden vertrekken als ze hen, door atoomwapens te plaatsen op Engels grondgebied, dreigden mee te slepen in een nieuwe oorlog. Europeanen kozen vooralsnog voor onderhandelen met de potentiële vijand. De Amerikanen zagen dat heel anders; negentig procent van de bevolking, zo bleek uit onderzoek, wilde liever oorlog met de Russen dan door blijven praten met een onbetrouwbare vijand. De Europeanen beschuldigden Amerika van militaristisch denken. De verschillende opvattingen werden fraai samengevat door Sir Oliver Franks, voormalig Brits ambassadeur in de VS: ‘Als een Amerikaan zegt dat het communisme het allergrootste probleem is, dan is een meerderheid van de Britten het daarmee eens. Maar als een Amerikaan zoiets zegt, dan zegt hij dat als een man van actie en hij bedoelt dan: wat kunnen we daar nu aan doen. Voor een Engelsman betekent zo’n opmerking hetzelfde als zeggen dat na de zomer de herfst komt. Het is een gegeven waar we mee leven en niet iets waar direct wat aan gedaan kan worden’.
Er was bij de Amerikanen verbazing over de lankmoedigheid in Europa jegens het grote aantal communistische stemmers in West-Europa, zeker in Frankrijk en Italië. Verschillende Europese sprekers deden hun best om dit fenomeen uit te leggen. Het had in 1954 niks meer te maken met armoede of achterstand, zoals de Amerikanen vaak dachten. Het was, zo betoogde het Franse vakbondsleider Voisin, onmiskenbaar dat vele vernieuwende ideeën in zijn land kwamen uit de koker van de communistische partij. De intellectuele Franse elite, de schrijvers, filosofen en kunstenaars, waren allemaal lid van de partij. ‘Tegenover de aantrekkingskracht van het marxisme moeten we de aantrekkingskracht van de democratie stellen en daarbij de principes van de democratie vernieuwen, door bijvoorbeeld net als de communisten niet alleen over vrijheid te spreken, maar ook over sociale rechtvaardigheid’, aldus Voisin. De Amerikaanse industrieel Coleman zei op de laatste dag dat hij nu wel een goed inzicht had gekregen in de verschillende linkse stromingen in Europa, maar dat de gemiddelde Amerikaan dat toch niet snel zal begrijpen. De overgrote meerderheid van de vakbondsleden in Amerika ziet zichzelf niet als socialist, in Europa is het omgekeerde het geval. ‘Socialisme, dat blijft voor ons een harde dobber’, aldus Coleman.
Omgekeerd waren voor de meeste Europanen de activiteiten van senator McCarthy onbegrijpelijk. Bijna alle Europese sprekers wijden er wel een of meer zinnen aan en benadrukten hoezeer de activiteiten of liever gezegd de heksenjacht op communisten van de senator de afgelopen jaren hadden geleid tot een negatief beeld over Amerika als geheel. De Amerikaanse delegatie was zelf evenmin erg gecharmeerd van McCarthy. Al in het voorbereidende rapport werd er gezegd dat het hier ging om ‘een extreem standpunt dat in de Verenigde Staten helaas nogal luid is en niet zonder invloed’. C.D. Jackson, adviseur van president Eisenhower probeerde de aanwezigen op de conferentie gerust te stellen: ‘Of McCarthy nu zal sterven door moordenaarshand of wordt uitgeschakeld op de normale wijze waarop wij Amerikanen de trauma’s in onze politiek genezen, kan ik u niet zeggen maar wel geef ik u de verzekering dat als wij hier voor de tweede maal bijeenkomen McCarthy van het politieke toneel zal zijn verdwenen’. Jackson wist al dat zijn president probeerde McCarthy een beentje te lichten. Niet lang daarna werd McCarthy inderdaad door zijn eigen senaat terechtgewezen en verloor zijn macht.
Hoewel er in 1954 al niet meer werd gevochten (in juni 1953 was de wapenstilstand gesloten), brachten veel aanwezigen de oorlog in Korea ter sprake. Dat was de belangrijkste schuldige aan de kloof die was ontstaan tussen Amerika en Europa. En het was ook precies het punt waarover het debat fel oplaaide. Leider van de Engelse Labour partij, Hugh Gaitskell, verbaasde zich erover dat de Amerikanen het idee hadden dat ze in oorlog waren met China – er was toch nooit een oorlogsverklaring geweest. Waarom zou Engeland geen handel mogen voeren met China? Hij kreeg een felle repliek van C.D. Jackson, die stelde dat het toch echt geen buitenissige Amerikaanse houding was om te vinden dat als een Amerikaanse soldaat wordt gedood door een ander, dat meer is dan een internationaal verkeersongeluk waar je rustig aan voorbij kunt gaan. David Rockefeller herinnert zich dit soort debatten met plezier: ‘De Britten zijn vaak ervaren debaters, zeker als ze van Oxford of Cambridge kwamen. Healey [Labour en later minister] was heel goed. Maar aan onze kant hadden we ook een paar goede, vooral C.D. Jackson’. Fel debat over Korea dus en het was ook een punt dat niet snel opgelost kon worden. Vrij snel na het uitbreken van de oorlog waren de Verenigde Staten begonnen aan een grootscheeps programma van herbewapening en de Europeanen gingen daar maar halfhartig in mee. De naoorlogse wederopbouw was nog lang niet voltooid en men besteedde liever geld aan meer nieuwe landbouwmachines dan aan nieuwe tanks. Opnieuw kwam hier de verschillende beoordeling van de communistische dreiging naar voren. Voor de overgrote meerderheid van de Amerikanen was er één grote communistische samenzwering, geleid vanuit Moskou. Of het nu ging om gebeurtenissen in Pyongyang, Peking of Praag, alles werd bestuurd vanuit het Kremlin en dus was de oorlog in Korea een enorm gevaar voor henzelf èn voor West-Europa. Aan deze kant van de Atlantische Oceaan werd dat veel minder zo gevoeld. Men zag de noodzaak van westerse eenheid wel in, maar wilde daar niet alle eigenheid voor inruilen.
Doel bereikt
Op de geluidsbanden van het einde van derde middag van de conferentie is veel gelach en vrolijk geroezemoes te horen. De heren hebben het duidelijk naar hun zin gehad. George McGhee, ambtenaar op het Amerikaanse ministerie van buitenlandse zaken zou later zeggen: De onaangename misverstanden tussen Europeanen en Amerikanen zijn op de eerste Bilderbergconferentie uit de weg geruimd. Sedertdien is er nooit meer zo’n scherpe kloof geweest’. Prins Bernhard nodigde iedereen uit om nog even bij hem ’thuis’ een drankje te komen drinken. Astrid van Beek zal het nooit meer vergeten: ‘We kregen allemaal persoonlijk een brief van Prins Bernhard voor een receptie op paleis Soestdijk. Dat was natuurlijk een geweldige gebeurtenis als je 18 jaar was. De koningin was er ook, er stonden overal gele seringen, dat was prachtig tegen het blauwe gobelin aan de muur’.
Prins Benhard werd door iedereen geroemd om zijn charme en zijn vermogen om tegenstanders op een lijn te krijgen. Als voorzitter gaf hij na afloop een persconferentie, waarbij in grote lijnen uiteen werd gezet over welke onderwerpen men had gesproken. Daar bleef het bij. Bij latere bijeenkomsten ontbrak zelfs een persconferentie. Er was immers afgesproken er geen besluiten zouden worden genomen, geen politiek bedreven zou worden, en dat niet naar buiten werd gebracht wat individuele deelnemers hadden gezegd. Er viel kortom niets te vertellen aan de pers. Er waren wel mogelijkheden voor de deelnemers om de ‘geest van Bilderberg’ in eigen kring uit te dragen. Prins Bernhard moedigde individuele deelnemers ook aan ‘om datgene wat ze hebben gehoord door te geven aan degenen die macht uitoefenen’. Als maar niet uitlekte wie wat gezegd had.
Het mocht dan wel om een besloten club gaan, helemaal ongecontroleerd kon men niet opereren. ‘De regeringen van deelnemende landen en ook de eigen inlichtingdienst van ieder land kreeg een kopie van onze eigen verslagen’, zo weet prins Bernhard. En al was de afspraak geheimhouding, deelnemers in overheidsdienst vertelden natuurlijk hun eigen regering wat er was besproken. In Nederland was daar het eerste jaar overigens geen sprake van. Pas na enig gemor van Nederlandse ambassadeurs die via het diplomatiek circuit moesten vernemen wat er bij Bilderberg ter sprake was gekomen, kwam daarin verandering. Voor de tweede Bilderberg bijeenkomst kreeg oud-minister mr. E.N. van Kleffens een uitnodiging. Dat was waarschijnlijk niet alleen vanwege z’n goede contacten in regeringskringen. Volgens Rijkens was dat ook om een oogje op prins Bernhard te houden: ‘Om toe te zien dat er geen sprake was van politiek. De bedoeling was slechts [om onder leiding van voorzitter Prins Bernhard] misverstanden uit de weg te ruimen. Maar ook in deze functie was evenwel de positie van de Prins, die uiteraard geen politieke verantwoordelijkheid draagt, delicaat’.
De Amerikanen bepleitten na de bijeenkomst in Oosterbeek bij hun regering deelname, ook politieke, aan tenminste een tweede samenkomst. Maar de regering bleef argwanend. Prins Bernhard moest ook dit keer weer ettelijke bezoeken brengen voor hij de Amerikanen zover kreeg discussiestukken in te leveren. Bernhard zelf zette zijn beste beentje voor en schreef een paper over de mogelijkheden om de economie van Europa te versterken. Geheel volgens de wens van de Amerikanen bepleitte hij versnelde Europese integratie, infiltratie in vakbonden tegen communistische agitatie en belastingvoordeel voor internationale bedrijven. Maar pas na twee bijeenkomsten in 1955 in het Franse Barbizon en in het Duitse Gamisch-Partenkirchen waren de Amerikanen echt overtuigd. De Amerikaanse deelnemers schreven enthousiaste verslagen: ‘Een van de meest bemoedigende ervaringen die ik de laatste jaren had’ liet George Kennan weten. En Barry Bingham schreef: ‘De delen van het programma die echt totaal off-the-record waren, lijken het meest vruchtbaar te zijn’. Eén deelnemer had nog zo zijn bedenkingen: ‘Wat is de betekenis als er niet eens een persconferentie wordt gegeven door de Prins, hij moet toch wel iets kunnen vertellen?’
Wat begon met een klein clubje groeide al snel uit tot een echte organisatie. In 1956 werd al besloten tot de oprichting van een zogenaamde Steering Committee (internationale stuurgroep). Een select gezelschap van een man of 15 die elk jaar, soms wel twee keer, bijeenkwamen om de officiële bijeenkomst voor te bereiden. Met de professionalisering groeiden ook de kosten die eerlijk verdeeld werden over beide werelddelen. Ieder de helft. De Amerikanen deden daarvoor een beroep op het Carnegiefonds die instemden met een gift van 20.000 dollar voor 1955 met als voorwaarde dat zij de vice-secretaris mochten leveren. Wat gebeurde. De Europese helft bestond uit particuliere giften van personen en bedrijven.
Een gouden jubileum
Onder de noemer van Bilderberg, komt nu al 50 jaar achtereen een steeds wisselend, steeds groeiend gezelschap bijeen in steeds weer een ander land. En dat het om mensen met veel invloed ging en gaat blijkt uit de ons vertrouwelijk toegespeelde lijst van meer dan 2000 mensen die een of meermalen een bijeenkomst hebben bezocht. Er staan tot de verbeelding sprekende namen in van politici als de oud-premiers Biesheuvel, Den Uyl, Lubbers en Kok; oud-ministers Beyen, Van den Broek, Van Mierlo, Bolkestein, Duisenberg; koninklijke hoogheden als Beatrix, Claus en Willem-Alexander, Harald van Noorwegen, Prins Philip van Belgie, de Spaanse en de Zweedse koning. Carl Bildt bezocht in de jaren negentig, op het hoogtepunt van de crisis in Joegoslavië vrijwel alle conferenties. Tony Blair en ook Margaret Thatcher waren te gast kort voor ze echt doorbraken in de politiek. Bill Clinton, Gerald Ford, Alexander Haig, Edward Heath, G. Pompidou, R. Prodi, Donald Rumsfeld, Walter Scheel, Helmut Schmidt, Henry Kissinger, Olof Palme, Colin Powell, Hans Blix, NATO-secretarissen Joseph Luns, Lord Carrington en Willy Claes. Maar ook topmannen van grote banken en wereldwijd bekende bedrijven als Fiat, Olivetti, Shell, Ford, Pirelli, McDonalds, BASF, Daimler Benz, Xerox, Heineken, General Motors. En altijd overlegden ze over actuele, gewichtige, politiek heikele punten. De situatie in het Midden Oosten, de Duitse eenheid, de EEG en later de crisis in Joegoslavie en de aanpak van Irak. Wat er daadwerkelijk bekokstoofd is, valt niet te achterhalen. De archieven zijn nog grotendeels gesloten en de monden van de meeste deelnemers zijn, volgens de Bilderberg afspraken, nog dichtgeplakt.
Bestudering van de archieven van 1952-1954 maakt duidelijk dat al ver voordat er besluiten genomen werden over bijvoorbeeld de oprichting van de EEG of de invoering van de euro, er overeenstemming over deze zaken was bereikt onder de selecte groep Bilderberg leden. Vijftig jaar lang hebben invloedrijke mensen niet alleen met elkaar gesproken over de wereldpolitiek, maar ook geprobeerd consensus te bereiken. Het kan niet anders dan dat belangrijke politici beïnvloed zijn, dan wel Bilderberg gebruikt hebben om steun voor hun standpunten te krijgen. En dat is misschien makkelijker in een prettige, veilige, besloten club waar je drie dagen in een vaak luxueuze omgeving rustig met elkaar kunt overleggen dan in een formeel internationaal politiek overleg van een paar uur waar overal de pers, en dus de publieke opinie, op de loer ligt. Volgens David Rockefeller, vanaf het allereerste jaar Bilderberger en nu nog steeds deelnemer, beïnvloedden individuele deelnemers wel degelijk de politiek: ‘Op het moment dat Europa zich economisch aan het herstellen was, begonnen veel oude nationale tegenstellingen en achterdocht weer op te spelen, samen met groot wantrouwen tegen de VS en beschuldigingen dat ze streefden naar hegemonie in Europa. Wanneer die zaken toen niet besproken waren had het desastreus kunnen zijn voor de Atlantische verhoudingen’.
Deelnemers die wij spraken bagatelliseerden het belang niet, maar spraken eerder wat liefkozend van een veilige vriendenclub. Ook Rijkens sprak al vroeg van: ‘een soort broederschap die steunt op vriendschap en wederzijds vertrouwen’. Prins Bernhard en Retinger hebben zich wel eens afgevraagd of ze er mee door moesten gaan. De prins zegt nu nog: ‘Het heeft mij geërgerd dat het geheim was.Maar het moest gewoon, anders dan komen de mensen niet meer’. Retinger’s secretaris John Pomian constateert ‘In elk mens schuilt een kwajongen, en een beetje samenzweren, zo’n sfeer van geheimzinnigheid, dat spreekt mensen wel aan’. Oud-secretarisgeneraal van Bilderberg Ernst van den Beugel beaamt dat: ’Ach, die geheimzinnigheid is misschien wel de attractie van de club. Je hoort bij iets bijzonders. De Economist heeft onlangs nog geschreven dat Bilderberg als informeel overlegorgaan ongeslagen de eerste is’
Epiloog
De geestelijke vader van Bilderberg, Joseph Retinger, overleed in 1960. Prins Bernhard bleef daarna de spil waar de conferenties om draaide. Het voorzitterschap van Bilderberg was voor hem een van zijn belangrijke functies, met bovendien het grote voordeel dat alles wat daar werd gezegd en gedaan buiten de publiciteit bleef. De prins was als voorzitter ook lid van de stuurgroep en besliste mee over de uitnodigingen. Oud-secretarisgeneraal Van der Beugel: ‘Bernhard had wel eens de neiging om vriendjes te vragen die hij kende van jachtpartijen. Onassis bijvoorbeeld. Dan moest hij ze van de anderen afzeggen en zei dat hij er niet meer onderuit kon. Ik probeerde het die gast dan zo onaantrekkelijk mogelijk te maken door te zeggen dat hij zijn kamer moest delen met twee anderen. Maar dan kwamen ze toch’. Er waren ook deelnemers die de voorzitter juist niet graag zag: ‘Een meneer Luns die nodigde zichzelf uit. Nou hadden wij de vaste regel dat niemand langer mocht praten dan vijf minuten en het aantal keren dat ik tegen meneer Luns kon zeggen ‘Ga zitten’, dat is voor mij een enorm plezier en genoegen geweest’. Conflicten over wie er mocht komen en wie niet waren er ook. Van den Beugel: ‘Toen de Vietnam oorlog op zijn hoogtepunt was, wilde de Zweedse bankier Wallenberg niet dat Henry Kissinger uitgenodigd zou worden. De prins en ik vonden beiden dat dan de conferentie niet door kon gaan’.
Na meer dan 20 jaar voorzitterschap van Prins Bernhard werd 1976 een rampjaar voor zowel de Bilderberggroep als de Prins zelf. De voor dat jaar geplande bijeenkomst verviel. Prins Bernhard was in een affaire verwikkeld die later bekend zou worden onder de naam Lockheed affaire. Hij had steekpenningen van vliegtuigfabrikant Lockheed aangenomen in ruil voor bemiddeling van verkoop van hun toestellen aan Nederland. Er waren aanwijzingen dat hij de Bilderberg bijeenkomsten had gebruikt om contacten te leggen. Met name de Amerikanen, onder leiding van Rockefeller en Ball vreesden voor bezoedeling van hun goede naam en zagen niets meer in voortzetting van de conferenties als Bernhard daar nog bij zou horen en eisten zijn vertrek. Van den Beugel moest hem de pijnlijke mededeling gaan vertellen: ’Er was tweespalt in de club. De Amerikanen vonden het niet kunnen, maar mannen als Agnelli kon het niets schelen. Bernhard begreep er niets van en zei: ‘Ik ben dom geweest maar niet fout’. Hij kon niet anders doen dan zich bij het besluit neerleggen’. Even leek het erop dat het het einde zou betekenen van de conferenties. Er waren een aantal verontwaardigde opzeggingen en een aantal mensen vond dat Bilderberg zijn nut wel had gehad. Een speciaal opgericht comité besloot tot voortzetting, maar niet zonder verfrissing. Er werden jongere deelnemers uitgenodigd om meer variëteit in standpunten te krijgen. De basisformule bleef hetzelfde en bleek ook te kunnen werken zonder een prins als voorzitter.
Al kan hij niet meer komen, Prins Bernhard blijft tot op de dag van vandaag geïnteresseerd in Bilderberg: ‘Voor zover ik heb begrepen van mijn vrienden die nu deelnemen en van Trix natuurlijk, is het een discussiegroep gebleven, met ideeën waar je het mee eens of oneens kunt zijn’. De uitwisseling van ideeën, dat is voor de prins altijd het belangrijkste geweest: ‘Ik hoor tot de mensen die door Bilderberg genezen zijn van bepaalde vooroordelen. Door gesprekken met mensen kan ik 180 graden draaien ten opzichte van onderwerpen’. En hij wil ook nog wel het volgende kwijt: ‘Tegenwoordig is het weer nodig. Want soms krijg je het gevoel dat je mekaar onnodig verwijten maakt’. Dan haalt hij zijn schouders op en zegt: ‘Zal ik niet op ingaan’. Want de camera loopt en er is nog altijd de grondwet die voorschrijft dat Zijne Koninklijke Hoogheid in het openbaar geen mening heeft.
Tekst en research: Hendrina Praamsma, Karin van den Born, Rob Bruins Slot, Gerda Jansen Hendriks
Regie: Gerda Jansen Hendriks
Beeldmateriaal
Het gefilmde archief in de aflevering (zoals
de Marshall hulp films) is afkomstig uit de Amerikaanse National
Archives in Washington. Het is openbaar toegankelijk. De beelden van het
bezoek van Prins Bernhard en koningin Juliana aan de Verenigde Staten
in 1952 zijn van Polygoon en bevinden zich in het Nederlands Instituut
voor Beeld en Geluid. Dit is vanaf 2005 openbaar toegankelijk.
De
geluidsbanden van de Bilderberg conferenties bevinden zich eveneens bij
het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid. Ze zijn bijna onvindbaar
opgeborgen en slechts toegankelijk met toestemming van de huidige
Bilderberg stuurgroep.
De foto’s van de conferentie van 1954 zijn
in beheer bij het Gelders archief en afkomstig uit de collectie van de
familie Ogterop, de toenmalige eigenaars van hotel De Bilderberg.