https://decorrespondent.nl/7514/
Schrijver, gespecialiseerd in koloniale geschiedenis
De tubemakerij van de opiumfabriek te Weltevreden, Java, datum onbekend. Foto: Collectie Nationaal Museum van Wereldculturen. Coll.nr. TM-10012268
Tijdens onderzoek in een bibliotheek op Bali deed ik twee historische ontdekkingen die nauw met elkaar zijn verknoopt:
- dat de Nederlandse overheid in Oost-Indië gedurende eeuwen op grote schaal in opium handelde;
- en het haast onvoorstelbare feit dat de overheid met de winst van deze handel de koloniale veroverings- en bezettingslegers financierde.
Het verrassendst was het feit dat alle moderne boeken zwijgen over de Nederlandse opiumhandel in Azië.
Uit de bibliotheek op Bali bracht ik in 1984 deze basiskennis mee: in de VOC-tijd en onder koning Willem I handhaafde de overheid het monopolie op de opiumhandel in Oost-Indië steeds strikter en in een steeds groter gebied. De winst op opium was namelijk de voornaamste bron van contant geld voor soldij van militairen en ambtenaren.
De Nederlandse geschiedenisboeken vermeldden over dit alles niets. Bij navraag onder bevriende geleerden wisten ook zij hierover niets. Hoogst verbaasd heb ik vervolgens om allerlei redenen met grote haast de Nederlandse opiumgeschiedenis geschreven, vooral om niet langer een van de weinigen te hoeven zijn die deze verschrikkelijke geschiedenis van opium en oorlog nog kende.
Hoe ik op Bali terechtkwam
Ik was in eerste instantie op Bali om een boek te schrijven over de bloedige Nederlandse verovering van het eiland in 1906. Ik huurde met mijn gezin een huis aan zee. Onze huisbaas, Pak Kompyang, was doof aan één oor, een overblijfsel van een verhoor door Nederlandse militairen in 1946. In een mengelmoes van Engels, Indonesisch en Nederlands praatten we over het land, de geschiedenis, de kolonisatie.
Hij vertelde me dat in Singaraja een bibliotheek stond die al in de koloniale tijd werd geroemd als de beste Nederlandse bibliotheek buiten Java. Op een volmaakte dag bracht Kompyangs chauffeur ons door de heuvels naar Singaraja. Het naambord, de tuin en het gebouw van de Kirtya Liefrinck-van der Tuuk-bibliotheek waren groter dan verwacht en goed onderhouden. Het voornaamste bezit: een grote verzameling antieke Balinese boeken, geschreven op palmblad.
De vriendelijke bibliothecaris sprak uitsluitend Indonesisch, een taal waarin ik net kon groeten en bedanken. Hij bracht me naar een bijgebouw met de Nederlandse boekerij. Een wand was deels gevuld met het Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde, vanaf 1860 verschenen in Batavia. Een andere wand stond vol Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunden van Nederlandsch-Indië.
Hier zat ik in 1983 aan een lange tafel in het midden van een aangenaam koele en ruime kamer, de wanden bestonden uit kasten vol boeken – tussen openstaande ramen en deuren met uitzicht op de tropische lucht. Totaal passief zat ik tussen de volle boekenkasten. Waar te beginnen?
Er woei een bries door de kamer. Eindelijk nam ik een boek uit de kast: deel 1 van de Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Neêrlandsch-Indië (1853). De kartonnen band was vergeeld en bespikkeld met wormgaatjes waarvan sommige tot diep in het boekblok waren doorgedrongen.
In de inhoudsopgave sprong meteen een artikel van 140 bladzijden over de opiumhandel in Nederlandsch-Indië in het oog. Het oudste drukwerk in de bibliotheek dat ik als eerste oppakte, bevatte een uitvoerige studie
van 250 jaar Nederlandse opiumhandel, vanaf de vroege VOC-tijd tot onder de koning.
Ik had gehoopt in de bibliotheek meer over de verovering van Bali door Nederland te weten te komen, maar stuitte op de opiumhandel door de Nederlandse staat. Een heel andere, veel invloedrijkere geschiedenis.
Het verborgen belang
Het hield me weken bezig. In de bibliotheek betekende alleen al het lezen van de inhoudsopgaven van de negentiende- en vroeg-twintigste-eeuwse tijdschriften een stoomcursus door de studies van vijf generaties wetenschappers, ambtenaren, militairen en andere experts van Oost-Indië. In elke bestudeerde periode – vanaf 1600 tot 1940 – was opium een veelbesproken onderwerp.
Terug in Nederland verdiepte ik me verder in de oorlog op Bali. De koloniale marine was in de negentiende eeuw bij de noordkust van Java vaak in gevecht met schepen van het toen nog zelfstandige Bali. Niet langer de bondgenoot die vanaf de zeventiende eeuw een stroom mensen in slavernij aan Batavia had geleverd, was Bali nu voor de Nederlandse overheid een knooppunt van handel in wapens en opium.
De strijd om de verovering van Bali kostte in 1906 honderden Balinezen het leven. Het drama wordt jaarlijks op 20 september met officiële bijeenkomsten en aandacht in de pers herdacht. In Nederland is dit drama – zoals voor meer koloniale geschiedenis geldt – compleet vergeten.
Het raadsel was: wat bewoog de Nederlandse overheid om Bali te veroveren? Volgens de toeristische gidsen wilde de koloniale overheid de grenzen afbakenen en het traditionele recht van de Balinezen om gestrande schepen te plunderen afschaffen. Maar er speelde duidelijk een verborgen belang: opium.
Zo kwamen de twee geschiedenissen samen.
De koloniale bibliotheken in Nederland bevatten overvloedige bewijzen van de sleutelrol van het opium in de geschiedenis van Nederlands-Indië én van de samenhang van de staatsopiumhandel en de voortgaande veroveringen in de buitengewesten.
Kritiek hierop was niet welkom, las ik ook. De hoofdredacteur van het Bataviaasch Nieuwsblad, J.F. Scheltema, verloor zijn baan en positie in de samenleving door zijn kritiek op de opiumpolitiek.
In 1902 schreef hij: ‘Het lag geheel in de lijn der opiumpolitiek die als het eerste dat onder het gezag der Nederlandsche vlag te Kota Radja in Atjeh nodig was, niet een kerk deed verrijzen of een school of enige andere instelling van openbaar nut, maar een opiumkit! Het geld gaat boven de beteugeling der volkszonden en daarom hebben wij tweehonderd jaar lang de neiging tot amfioengenot
bij de bevolking van Java en Madoera (en in de gehele archipel) laten wortelschieten en aangekweekt.’
Een boek over de opiumhandel
De vondsten over de opiumhandel lagen in openbare bronnen voor het grijpen. Maar langzaam drong het tot me door dat ik als eerste in mijn eeuw een overzicht van 350 jaar Nederlandse opiumhandel in Azië had ontdekt.
In overleg met mijn uitgever – Stefan Landshoff (1950-2000) van In de Knipscheer – begon ik aan een boek over de Nederlandse opiumhandel in Azië. In de bibliotheken van het Tropeninstituut, de Universiteit van Amsterdam en het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde in Leiden toetste ik de op Bali ontdekte opiumgeschiedenis aan recente boeken.
En groot was mijn verbazing dat in de vele boeken en publicaties die in Nederland na 1950 over Oost-Indië waren verschenen, de lucratieve opiumhandel in Azië soms vluchtig werd genoemd, maar verder werd doodgezwegen. Het zwijgen wist het verleden uit te wissen alsof het nooit gebeurde.
Wat Nederland precies deed
Want wat was die geschiedenis? Al in de beginjaren van de VOC in de zeventiende eeuw namen VOC-kapiteins vanuit Turkije, Perzië en vooral India kisten opium mee naar het oosten. Uitsluitend voor de handel, nooit voor eigen gebruik. Een belangrijk deel werd gebruikt als betaalmiddel voor specerijen elders in Azië, bijvoorbeeld voor zwarte peper in Cochin in India.
Met de opiumwinsten werden soldaten en klerken betaald
Al in 1613 vervoerde de VOC zo’n 200 ponden amfioen naar de Molukken. Nadat Cornelis Speelman in 1677 grote delen van Midden-Java had veroverd, eigende de VOC zich daar het alleenrecht op de import van opium toe. Chinese pachters kochten het, om die op hun beurt aan de consument te verkopen.
Deze relatie zou twee eeuwen standhouden. Zowel de Nederlandse overheid als de pachters verdienden kapitalen aan de kleinverbruikers. De opiumbaten leverden direct kasgeld op waarmee soldaten en klerken werden betaald.
Een financieel fundament
Maar ook nadat de VOC in 1800 van het toneel verdween, bleef de opiumhandel een belangrijke bron van inkomsten. In 1826 besliste koning Willem I dat de twee jaar eerder opgerichte Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM) met ingang van 1 januari 1827 voor drie jaar het monopolie op de verkoop van opium voor Java en Madoera kreeg.
Tussen 1825 en 1833 was de totale nettowinst van de NHM ongeveer zes miljoen gulden, waarvan de helft werd verdiend met de opiumhandel. De groeiende rijkdom en macht van de Chinese pachters waren voor de Nederlandse overheid een groot probleem.
De overheid beheerste de volledige drugsketen, van grondstof tot eindgebruiker
In 1894 begon Nederland daarom een proef, voorlopig uitsluitend op het eiland Madoera, met de Dienst der Opiumregie. Met deze dienst breidde de overheid het staatsmonopolie op de handel in opium voor het eerst uit tot de detailhandel. De overheid ging zelf leren ruwe opium te zuiveren en te koken naar de smaak van de plaatselijke gebruikers. Op het landgoed Struiswijk in de wijk Meester Cornelis bij Batavia opende het gouvernement een fabriek waar het ruwe opium van staatswege werd bereid tot rookopium.
Verpakt in degelijk gewaarmerkte tubes en kuipjes zou de staatsopium gemakkelijk zijn te onderscheiden van smokkelopium. Ambtenaren met een vast salaris gingen dit wettig opium nu in officiële opiumverkoopplaatsen rechtstreeks aan de gebruikers verkopen. Vanaf de inkoop in Turkije of India tot de verkoop aan de Madoerese schuiver beheerste de overheid nu de gehele commerciële keten, en maakte ze zo de grootst mogelijke winst.
Een opiumfabriek voor de massa
De proef met de Dienst der Opiumregie werd een financieel succes. In 1904 bouwde de overheid in de Bataviase wijk Keramat (Weltevreden) een omvangrijke gouvernementsopiumfabriek, compleet met spoorlijn naar de haven om de wagons vol kisten met in bladeren verpakte ballen opium aan te voeren.
Jaarlijks importeerde de Nederlandsch-Indische overheid nu ruim honderd ton ruwe opium die in de staatsfabriek werd verwerkt tot ruim zeventig ton rookopium. Deze tjandoe bracht een van de grootste en best ingerichte industrieën naar Batavia. De overheid verkocht het gedurende de laatste halve eeuw in Nederlandsch-Indië (1890-1942) via een uitgebreid fijnmazig web van officiële opiumverkoopkantoren.
Het wordt nog opvallender: met het geld financierde Nederland de koloniale veroverings- en bezettingslegers. De Nederlandse Handel-Maatschappij stond toe dat officieren van het leger opium smokkelden, waarna zij een deel van de opbrengsten mochten houden. Veel inheemse huursoldaten gaven hun soldij zelfs terug in ruil voor opium, hun geliefde arbeidersdrug.
Een verzwegen geschiedenis
Maar dat moest nog opgeschreven worden. In de roes van de wellust van het willen weten verzette ik in de winter van 1984-1985 werk voor twee jaar. Ik wilde onder meer bewijzen dat de overheid en de pers in Nederland en Nederlands-Indië vóór 1942 openlijk en veelvuldig berichtten over de opiumhandel van de overheid, maar dat dezelfde overheid en pers in de postkoloniale tijd dit onderwerp spoorloos lieten verdwijnen. Het was bijna niet te geloven, maar in de hele koloniale geschiedenis bleek een vergeten personage een sleutelrol te hebben gespeeld.
Het raadsel werd steeds groter: waarom hielden na 1950 alle historici dit onderwerp voor gezien? Verbaasd en gejaagd schreef ik, aangemoedigd door mijn uitgever Stefan Landshoff, een boek van 425 pagina’s tekst en 36 pagina’s illustraties, Wettig opium.
Lees hier meer over het boek Wettig opium.
Waarom hielden na 1950 alle historici dit onderwerp voor gezien?
Deels draaide mijn werklust ook op de immense verbazing over de ontwikkeling van de verkoopmethoden. En ik ervoer een nieuwe brandstof voor mijn schrijfmotivatie, door de kennis dat de overheid draaide op opiumwinsten: verontwaardiging!
Verontwaardiging over de nalatigheid van de beroepshistorici – met in hun voetspoor het hele peloton van publicisten en schoolboekenmakers – die al minstens sinds 1950 over deze feiten vrijwel niets meldden. Wettig opium bestaat uit citaten uit openbare bronnen ter ondersteuning van de stelling dat de hoogleraren hun taak verzaakten door de geschiedenis, die voor het grijpen lag, niet op te pakken.
Een veelzeggend zinnetje
Het boek baarde enig opzien en in 1992 werd het aangewezen als beginpunt van ‘hernieuwde kennis van de nationale opiumhandel in Nederland.’
Maar in 2002, toen werd herdacht dat de Vereenigde Oost-Indische Compagnie 400 jaar eerder werd opgericht, verzweeg het jubileumboek De kleurrijke wereld van de VOC
Lees op Goodreads meer over dit jubileumboek. weer ouderwets deftig de hele VOC-opiumhandel.
Twee eeuwen staan samengevat in het zinnetje: ‘De Compagnie exporteerde uit Bengalen toen ook opium, het verdovende middel dat gretig gekocht werd in de Indonesische archipel.’ Niets over de overheidsinkomsten, tussen alle handelswaar komt opium in het register niet voor.
Ook in de eenentwintigste eeuw is bij nationale jubileumboeken over koloniale ondernemingen veel verzwijgen de enige manier om de schijn van een feeststemming op te houden.
Dit verhaal is geschreven voor de Maand van de Verzwegen Geschiedenis van De Correspondent en The Black Archives.
Ga naar de website van The Black Archives.
Met dank aan Correspondentlid en geschiedenisdocent Marijn Luijten voor het nalopen van de geschiedenisboeken.