https://www.socialevraagstukken.nl
Door allerlei akkefietjes met sjoemelende bestuurders, stelende en frauderende ambtenaren zakte Nederland drie plaatsen op de ranglijst van Transparency International. Onze collectieve zelfgenoegzaamheid leed eronder. Maar of dat nou zo verkeerd is? Door Guy Geltner
3 april 2018
Op 3 maart 2017 schreef de landelijk coördinerend officier van justitie Corruptiebestrijding Daniëlle Goudriaan in het NRC dat Nederland “een beetje corrupt is”. Hij maakte deze opmerking nadat bekend was geworden dat ons land van de vijfde plaats naar de achtste plaats was gezakt op de ranglijst van minst corrupte landen. Nog altijd een respectabele positie overigens op de lijst van 180 landen, maar wel een daling.
Corrupt en zelfgenoegzaam
Een aantal oorzaken, zowel van incidentele als structurele aard, hebben tot de lagere positie op de ranglijst geleid. Een willekeurige greep: een wethouder met een drugslab op zijn erf, een stelend ambtenaren-echtpaar, omgekochte gemeentelijke en provinciale bestuurders en drugscriminelen die vooral in Brabant en Gelderland steeds meer de lokale politiek infiltreren ).
Geen enkel land vindt het fijn als het zakt op de ranglijst der welwillenden. Voor Nederland komt daar nog bij dat het niet goed past bij onze collectieve zelfgenoegzaamheid. Het botst met onze neiging om te vinden dat we het goed doen als land, zeker in vergelijking met andere landen in de wereld. Dat we zijn gezakt op de corruptieranglijst is een betreurenswaardig feit, maar zeggen we er meteen bij, dat ‘beetje corruptie’ in ons land is eerder incidenteel dan structureel van aard.
Het typeert onze houding tegenover veel dingen: het kan wellicht beter soms, maar we doen het over de hele linie eigenlijk heel erg goed. Waar corruptie in andere landen vaak regel is, vormt het bij ons een uitzondering. En die andere landen hebben, vinden wij, nog veel te doen om qua deugdzaamheid ook maar enigszins bij ons in de buurt te komen.
Corruptie is een dynamisch begrip
Met frisse tegenzin erkennen we dat ook Nederland een probleem heeft met corruptie. Daar is alle reden toe: corruptie is namelijk funest voor het vertrouwen van de burger in de overheid en haar instituties. Dus wat gaan we eraan doen? Elk zoeken naar een oplossing begint met een duidelijke probleemdefinitie, oftewel wat verstaan we eigenlijk onder corruptie?
In een inmiddels klassieke definitie omschreef de Amerikaanse hoogleraar Michael Johnston corruptie als misbruik van een publieke rol of publiek middel ten bate van het privébelang. Er is volgens Johnston sprake van misbruik, als het gebruik van een publieke rol of middel ingaat tegen de wettelijke én sociale standaarden van een samenleving in een bepaalde tijd. Complicerende factor hierbij is overigens wel dat de inhoud van de begrippen misbruik, publieke rol en privébelang niet vaststaat, maar dynamisch is.
Om corruptie vast te stellen en te bestrijden, moeten we kijken naar het ontstaan en de ontwikkeling van conflicten over de grenzen tussen publiek-privaat, bestuurlijk-politiek, instituties-machtsbronnen, staat en samenleving, individueel en algemeen belang, en naar de manier waarop publieke middelen via de markt worden toegewezen. Want waar deze conflicten zich voordoen, ontstaat er ruimte voor corruptie.
Ander perspectief vereist
De Wereldbank, het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldhandelsorganisatie gaan bij het voorkomen en bestrijden van corruptie uit van een teleologisch uitgangspunt. Landen die slecht scoren op de corruptie-index moeten zich spiegelen aan de Scandinavische landen. Hoe meer landen zich de bestuursvormen en mechanismen van de Scandinavische landen eigen maken – the path to Denmark– hoe meer ze in staat zullen zijn corruptie tot een marginaal fenomeen te maken. Helemaal uitbannen is onmogelijk.
Wij bepleiten een ander perspectief. De blik moet niet naar buiten, naar anderen, maar naar binnen – naar een land zelf – worden gericht. Niet op hoe Scandinavische landen hun samenleving hebben ingericht en dat als blauwdruk gebruiken, maar op hoe samenlevingen en gemeenschappen zélf tot nu toe hebben bepaald waar de grenzen liggen voor correct gedrag. En welke culturele, historische, sociale, economische en religieuze ontwikkelingen op de publieke en private moraal van invloed zijn.
Door naar de eigen geschiedenis van samenlevingen en gemeenschappen te kijken, kun je ontdekken waarom een bepaalde koers is ingeslagen, ontdek je de lijnen en de context van vaak gedachteloos gehanteerde begrippen zoals corruptie.
Dat Nederland niet of nauwelijks corrupt is, nemen we bijna voor vanzelfsprekend aan. Wat we echter vergeten, is dat dit het resultaat is van een specifieke historische ontwikkeling. Het is niet zo dat in het dna van Nederlanders anti-corruptie-genen zijn opgeslagen.
Voorbij de zelfgenoegzaamheid
We hadden het eerder over krabbelaars in het lokale en provinciale bestuur en criminelen die al dan niet via stromannen invloed proberen uit te oefenen op het beleid. Daar is veel ophef over. Terecht, want hun dubieuze praktijken kunnen leiden tot ondermijning van de samenleving. Een stevig, viersporenbeleid is hard nodig.
Maar hoe zit met de aandacht voor de vele formele en informele bijeenkomsten waar lobbyisten van grote bedrijven en de ambtelijke top van ministeries elkaar treffen? De zaken die daar worden besproken, gaan over veel geld en hebben in potentie veel grotere gevolgen dan wat lokale rommelaars aan ondermijnende activiteiten kunnen organiseren en uitvoeren.
Het zou allicht goed zijn om het lobbyisme onder de loep te nemen, op dezelfde manier als we naar corruptie zouden moeten kijken: van binnenuit, belangstellend en voorbij de mythen en nationale zelfgenoegzaamheid. Misschien komen we dan wel tot de conclusie dat Nederland zelfs meer dan ‘een beetje corrupt’ is.
Guy Geltner is hoogleraar Middeleeuwse Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). Geltner heeft samen historicus Ronald Kroeze (VU) en historicus André Vitória (UvA) de bundel ‘Anticorruption in History: from Antiquity to the Modern Era’ samengesteld. Het boek is uitgegeven door Oxford University Press, ISBN 978-0-19-880997-5.
Foto: Liz West (Flickr Creative Commons)